Wie een boek leest, kan soms makkelijk vergeten dat ze ooit zijn gemaakt. Om één boek te maken, met band en al, hebben we ten minste drie verschillende beroepsbeoefenaren nodig. Dat was ook al in de zeventiende eeuw. Hoe zagen de mensen die zo’n boek maakten zichzelf? Dichter Constantijn Huygens laat in drie verschillende sneldichten deze makers aan het woord. Op een komische manier lezen we hoe belangrijk zij zichzelf vinden – geïnterpreteerd door Huygens natuurlijk. Dankzij Huygens horen we de verschillende stemmen van het boek, of de stemmen in het echt ook zo hadden geklonken laat ik maar even in het midden. Voor nu is het vooral interessant om te zien dat het boekbedrijf niet ontbreekt in Huygens’ sneldichten! En waar anders moet je beginnen dan bij papier?
Een portret van Constantijn Huygens. Door: Jan Lievens (1627-1630).
De papiermaker
Voordat een drukker kon drukken, moest hij papier hebben. Dit werd gemaakt door de papiermaker. Papier werd in de zeventiende eeuw gemaakt van oude lompen. Het verzamelen van lompen – oude stoffen en afgedankte kleding - werd vaak door een voddenraper gedaan. Hij verzamelde lompen langs de straat, maar kon deze ook inkopen bij kleermakers of uit nalatenschappen. Deze lompen werden gereinigd en gingen vervolgens naar de papiermaker. Die sneed de lompen aan stukken en sloeg ze op in vaten water waar verder uit elkaar vielen. In een papiermolen werd de natte grondstof nog eens bewerkt met grote hamers die de stukjes stof in vezels uiteen sloegen. Als deze pulp fijn genoeg was werd het in een zeef gegoten. Een zeef was een rechthoekig raam met draden van messing. De papiermaker stond met zijn zeef voor een vat. Hierin bevond zich de papiermassa die leek op dikke witte lijm. Dit werd verwarmd en voortdurend geroerd. De papiermaker nam een zeef en deed dit in de natte pulp. Als hij die eruit haalde, liep het vocht weg en kon hij het achtergebleven papier op een linnen doek leggen. De nieuwe vellen werden op elkaar gestapeld. Als er genoeg papier was gemaakt, ging het onder een pers om het laatste water er zoveel mogelijk uit te persen. Daarna werden de papierbladen gedroogd.
Een papiermaker aan het werk. Caspar Luyken, naar Jan Luyken, 1694. Afbeelding afkomstig van het Rijksmuseum Rijksstudio.
Het maken van papier was dus echt een vak apart, en zo spreekt de papiermaker ook over zichzelf in het gedicht van Huygens:
Papiermaker
Myn leer is eens so goed als all’ de wetenschappen
Daer aen all mijn papier veroorbert werden sal:
Elck weet wat sparen is, maer dat is niet met all:
Ick leer dat sparen helpt tot in de vuylste lappen.
De papiermaker spreekt en zegt dat wat hij te vertellen heeft zo goed is als alle wetenschappen, iedereen gebruikt immers zijn papier. Valorisatie avant la lettre! Vervolgens zegt hij dat de mensen doen alsof zij weten wat sparen is, maar al die mensen sparen vervolgens ook weer niet alles. De papiermaker leert ze echter wat echt sparen is, namelijk tot in de vuilste lappen, of te wel: zelfs het sparen van vuile lappen (lompen) heeft zin. Dit verwijst ook naar de voddenraper. Een beroep waarop vanzelfsprekend werd neergekeken. De papiermaker was vroeger zeker geen fris beroep, en zo laat Huygens deze zeventiende-eeuwse papiermaker een lans breken voor zijn bezigheden. Niet alleen is papier het nuttigste materiaal ter wereld, het is ook nog eens gemaakt van grondstoffen die iedereen weggooit, maar waarvan als je goed nadenkt toch nog iets te maken is.
De drukker
Wanneer het papier klaar is, gaat het naar de drukker. Die kan het papier dat hij heeft ingekocht, bedrukken met een tekst. Het drukken gebeurde met losse loden letters. De letterzetter pakte de letters uit de zetkast en stelde letter voor letter het zetsel samen. Dat ging vervolgens onder de pers. Bij de pers stonden twee mannen. De ene trok aan de metalen boom en verwisselde de vellen papier, terwijl de ander inkt op het zetsel aanbracht. Het zetten en drukken was zwaar werk en niet heel gezond.
De drukkerij. Jan van de Velde (II) naar schilderij van: Pieter Jansz. Saenredam. 1626/1628. Afbeelding opgehaald van Rijksmuseum Rijksstudio
Drucker
Van’t Keiserlicke Hof tot in de schaepers Kluys
Tracht yeder Vred’ en Vreughd en Vryheit te gewinnen:
Ick ben de man alleen van averechte sinnen,
Die staeg om perssingh en om druck wensch in mijn huys.
We lezen in het gedicht dat iedereen in elke bevolkingslaag vrede, vreugde en vrijheid probeert te verkrijgen (gewinnen). De drukker zegt dat hij de alleen de man is van averechte zinnen. Dit is een (typische) woordspeling van Huygens. Hier verwijst hij naar de activiteit van de letterzetter die de letters in spiegelbeeld (averechts) in een zetsel moet plaatsen. Tegelijk stelt hij dat hij alleen de man is van omgekeerde (averechtse) wensen (sinnen), die zonder ophouden (staeg) persing en druk wenst in zijn huis. Persen en drukken lijken in de eerste instantie op synoniemen die natuurlijk verwijzen naar het drukken van katernen, maar ook betekent persen iemand afpersen en drukken iemand onderdrukken. En dit slaat dan weer terug op de tweede zin waar iedereen dus Vrede, Vrijheid en Vreugde wil, maar alleen de drukker hierin tegengestelde verlangens heeft, omdat hij in zijn huis ook onophoudelijk (af)persing en (onder)druk(king) wenst.
De boekbinder
Nadat de drukker zijn werk had gedaan, liet hij de bedrukte vellen papier drogen aan lijnen die in de werkplaats hingen. De vellen werden naar de boekverkoper gebracht. Bij de boekverkoper kon men deze bladen kopen. Die waren nog niet ingebonden. Wie een wilde laten inbinden, moest hiervoor naar de boekbinder. De boekbinder maakte van die katernen een boek en voorzag het van een band. De koper had zelf invloed op hoe de band eruit moest zien. Huygens laat ook de binder aan het woord:
De boekbinderij. Jan Luyken, 1694. Afbeelding opgehaald van Rijksmuseum Rijksstudio
De Boeckbinder
Ick ben geen futselaer, ik ben geen slechte klutsaert;
Ick hebb oock deel aen’t Boeck; soo hy die ’t goed bewaert
Geen minder goed en doet dan die ’t goed heeft vergaert ;
De Schrijfer heeft gehackt, ick bind sijn hout tot mutsaerd,
Ja mutsaerd, menighmael en klaren winter-brand:
Somtijds wat, meestendeel veel min waerd als den band:
Soo dat de Leser best sijn’ rekeningh sou vinden
Die my den Schrijfer self in kettingen de binden.
De boekbinder spreekt hier en zegt dat hij geen futselaar is, iemand die met kleine dingen bezig is. Dit verwijst allereerst dat het binden van katernen een fijn werkje is, maar vervolgens lezen we dat ook de boekbinder een bijdrage levert aan het boek. De boekbinder is dus niet met kleine dingen bezig, maar grote. Hij is degene die het boek het leven schenkt. Hij zegt vervolgens dat wie het boek goed bewaart niet minder waard is dan diegene die het heeft vergaard (gemaakt). Hij prijst dus zijn klant dit écht zijn boeken goed wil bewaren.
Vervolgens verwijst de boekbinder naar de schrijver die heeft gehakt en hoe hijzelf dat hout tot bundels brandhout (mutsaerd) bindt. De boekbinder gebruikt de metafoor van hakken van hout voor het schrijfproces. Het hakken van de schrijver: hoe moeten we dat zien? Het lijkt erop dat de binder (of Huygens) schrijvers maar een minderwaardig volkje vindt, iemand die houtjes sprokkelt uit andermans werk. Soms is het wat waard, maar meestal kan de inhoud niet op tegen de band. De laatste regels zijn duister. Het lijkt erop dat de binder meent dat je dergelijke schrijvers beter zelf aan de ketting kan leggen. Zodat ze niet schrijven?
[Rachelle Steinz]
Bronnen:
Dijstelberge, P. (2018). Wat is een boek? Een kleine geschiedenis. Amsterdam: Amsterdam University Press
Dijstelberge, P. & Verkruijsse, P. (2010). De archeologie van het gedrukte boek. Saru Uitgevers
Vloten, J. (1854). ‘Sneldichten van Constantin Huygens.’ In Korenbloemen: Nederlandse gedichten. Schiedam: H.A.M. Roelants, H.A.M.
Woordverklaringen van het Historische Woordenboek: https://gtb.ivdnt.org/search/