Rembrandts (1606-1669) grafisch oeuvre is ongewoon groot voor een kunstenaar die zich op de schilderkunst toelegde: 321 etsen met bijbelse en mythologische voorstellingen, (zelf)portretten, genrevoorstellingen en landschappen. Onmogelijk om in dit blog allemaal te behandelen. Wel zal een globale weergave van zijn ontwikkeling als prentmaker worden besproken, voorzien van enkele voorbeelden uit zijn omvangrijke oeuvre.
Als etser was Rembrandt autodidact. Zijn eerste prenten stammen uit zijn vroege periode in Leiden, rond 1625. De Besnijdenis (afb. 1) is zijn allereerste ets. Het is een uitgebreide voorstelling van groot formaat, wat Rembrandts ambitie toont. De hieropvolgende etsen uit de Leidse periode zijn vaak zelfportretten, portretten van zijn ouders, of alledaagse voorstellingen van de straat. De grote stilistische variatie laat zien dat Rembrandt aan het experimenteren was. Sommige etsen waren vrij ruw, met dikke lijnvoering, terwijl andere juist erg verfijnd waren, met dunne lijnvoering.
Rembrandt van Rijn, Besnijdenis, ca. 1625. Ets, 21,4 x 16,5 cm. Amsterdam, Rijksprentenkabinet.
Er zijn niet alleen overeenkomsten in compositie en figuren te zien tussen Rembrandts etsen en schilderijen, maar ook in zijn techniek. Zo gebruikte hij graag een lichtbundel om de aandacht te vestigen op de hoofdfiguur. Ook is het bijzonder dat hij zonder duidelijk plan vooraf, begon aan zijn etsen; hij werkte de voorstelling op de plaat uit, wat betekent dat hij met elke staat de plaat aanpaste. Voor zijn Zelfportret met slappe hoed en bewerkte mantel uit 1631 had hij maar liefst dertien staten nodig om tot het eindresultaat te komen. De lijnvoering is vaak zoekend, tekenachtig en grillig. Dit geeft de etsen een levendigheid die bijzonder is voor die tijdsperiode.
Naast aanpassingen, was er in enkele gevallen ook sprake van hergebruik van koperplaten. De oude voorstelling poetste Rembrandt weg, om er vervolgens een nieuwe van te maken. Dit weten we omdat sporen van de oude voorstelling nog zichtbaar waren op de druk van de nieuwe prent.
Rembrandt van Rijn, Zelfportret met hoed met slappe rand en bewerkte mantel, 1631. Ets, 14,8 x 13 cm. Amsterdam, Rijksprentenkabinet.
In de jaren hierna blijft Rembrandt schilderachtige te werk gaan, met steeds meer tussentonen in zijn overgangen van licht naar donker. De contrasten tussen licht en donker zijn vaak erg groot. Een uitzondering hierop is De grote Joodse Bruid uit 1635 (afb. 3): de contrasten zijn hier opvallend verfijnd, vooral in de stofuitwerking.
Rembrandt van Rijn, De grote Joodse Bruid, 1635. Ets, 21,9 x 16,8 cm. Amsterdam, Rijksprentenkabinet.
Inmiddels woonde Rembrandt in Amsterdam, waar hij de rest van zijn leven zou blijven. De schilderachtige stijl liet hij achter zich en hij ging meer schetsmatig, open en vrij werken. Voor het eerst werkte hij composities in één keer uit op de koperplaat. Een goed voorbeeld hiervan is Studies van het hoofd van Saskia en anderen uit 1636 (afb. 4). Daarnaast ging Rembrandt de droge naald gebruiken om details en contrasten op zijn esten, nadat ze waren uitgebeten, beter uit te werken. We zitten dan rond 1640.
Rembrandt van Rijn, Studies van het hoofd van Saskia en anderen, 1636. Ets, 15,1 x 12,6 cm. Amsterdam, Rijksprentenkabinet.
Een droge-naaldlijn is anders dan een etslijn, omdat deze direct in de plaat is gekrast, terwijl een etslijn in zuur is uitgebeten. Dit maakt droge-naaldlijnen wat hoekiger. Rembrandt experimenteert met deze technieken tussen 1640 en 1646. Vanaf 1647 ging hij ook met iets anders experimenteren: papiersoorten. Tot dan toe had hij zijn etsen altijd gedrukt op westers papier, maar vanaf 1647 ging hij drukken op bijzondere papiersoorten en zelfs perkament. Uniek was zijn gebruik van oosterse papiersoorten, met hun fijne en regelmatige structuur waren deze zeer geschikt voor prenten. Dit papier werd geïmporteerd door de VOC en werd daarom kortweg Indisch papier genoemd. Een bekend voorbeeld is De predikende Christus uit 1648 (afb. 5), die vanwege zijn toen al hoge opbrengst van honderd gulden ook wel de Honderdguldenprent wordt genoemd.
Rembrandt van Rijn, De predikende Christus ('De Honderdguldenprent'), ca. 1648. Ets en droge naald op Japans papier, 27,8 x 38,8 cm. Amsterdam, Rijksprentenkabinet.
Bijzonder is dat Rembrandt zijn prenten voornamelijk zelf drukte en in eigen beheer uitgaf. Dit gaf hem veel onafhankelijkheid: hij was kunstenaar en ondernemer tegelijk en dat was ongebruikelijk. Bovendien was hij op beide fronten inventief: om zijn verkoopopbrengsten te verhogen, was hij zo slim om – vanaf de jaren ’50 – tussenstaten op exclusief Japans te drukken en voor een hoge prijs te verkopen. Van deze tussenstaten zijn daarom veel afdrukken bewaard beleven, in tegenstelling tot vroegere tussenstaten van voor de jaren ’50. Het was een slimme zet van Rembrandt, want de tussenstaten vlogen als warme broodjes over de toonbank.
Rembrandt van Rijn, De drie kruisen, 1653. Droge naald op perkament, 38,5 x 45 cm. Amsterdam, Rijksprentenkabinet.
Ook in zijn latere periode blijft Rembrandt innovatief werken. Een bijzondere prent is De drie kruizen uit 1653 (afb. 6). Deze prent is uitsluitend met droge naald gemaakt, wat een unicum was voor een prent van dat formaat. Droge-naaldlijnen slijten snel op de plaat, dus slechts weinig afdrukken konden worden gemaakt. Deze, en ook latere prenten werden op perkament of oosters papier afgedrukt, wat ze – in combinatie met de kleine oplages – erg exclusief maakt.
Doordat Rembrandt zijn prenten zelf drukte, had hij een hoge mate van onafhankelijkheid. Waarschijnlijk was dat ook de reden geweest om zelf te gaan drukken en uitgeven. Rembrandt heeft echter wel degelijk samengewerkt met andere drukkers en uitgevers. Maar hij was een koppige man met wie niet makkelijk viel samen te werken. Hij werkte graag zelfstandig en experimenteerde veel, waardoor hij zich kon onderscheiden van andere kunstenaars. Dit heeft ertoe bijgedragen dat hij bij leven en sindsdien, wordt gezien als een uniek en veelzijdig kunstenaar.
Geraadpleegde bronnen
Kolfin, Elmer, en Jasper Hillegers. Gedrukt tot Amsterdam: Amsterdamse prentkamers en uitgevers in de Gouden Eeuw. Zwolle: Waanders, 2011.
Hinterding, Erik. “The History of Rembrandt’s Copperplates, with a Catalogue of Those That Survive.” Simiolus 22, no. 4 (1993): 253–315.
Rijksmuseum. “Rijksprentenkabinet”. Geraadpleegd op 23 december 2021. https://www.rijksmuseum.nl/nl/onderzoek/ons-onderzoek/rijksprentenkabinet/prenten