De Vitrine

De plek waar wetenschap en erfgoed elkaar ontmoeten

Paul Dijstelberge

Otium

‘De kleur groen geeft rust,’ hoor ik van tijd tot tijd, ‘en daarom wandelen we zo graag in de natuur.’ Omdat ik wilde weten waarom de kleur groen dat effect heeft, vroeg ik Google om raad. De reden is ontroerend eenvoudig: de harmonie en rust die we ervaren is het gevolg van de overvloedige aanwezigheid van groen in de natuur. Wandelen in een bos of tussen weilanden geeft rust. Het is er stil, je kan weinig anders doen dan rondwandelen en nadenken – althans in de min of meer gecultiveerde omgeving rondom onze steden. Binnenshuis herinnert een groen geschilderde muur ons aan die rust.

De cirkel met kleuren en hun eigenschappen. Groen staat voor het goede en voor het verstand. In 1809 getekend door Goethe [Frankfurter Goethe-Museum].

Het verlangen naar de rust van het platteland hoort bij de stad. Het is de stedeling die droomt van de stilte van weilanden en bossen, een droom zo oud als de stad zelf.

‘Er ruisten populieren hoog boven onze hoofden / en welig olmenlover, ook kabbelde dichtbij ons / het heilig water neerwaarts, de grot uit van de Nimfen./ De donkere cicaden in 't schaduwrijke lommer / tsjirpten in beurtgezangen en in de verte kwaakten / boomkikkers in het dichte, doornige bramenbosje.’

Het zijn regels van de dichter Theocritus, die in de derde eeuw voor Christus in het nog jonge Alexandrië woonde, een stad die niet lang na de stichting uitgroeide tot een van de grootste en drukste steden ter wereld. Het leven draaide om het hof van de Hellenistische afstammelingen van Ptolemaeus Soter, een generaal van Alexander de Grote. Na diens dood hadden zijn legeraanvoerders het reusachtige rijk van Alexander onder elkaar verdeeld.

Pharos, de beroemde vuurtoren van Alexandrië torent hoog uit boven een op het oog wel zeer bescheiden stad. Kort na de stichting door Alexander woonden er minstens honderdduizend Grieken, Joden en en Egyptenaren. Ten tijde van de Romeinse keizers telde de stad meer dan 500.000 inwoners.

Theocritus is de bedenker van de pastorale wereld van herders en nimfen, een dichtgenre dat van de derde eeuw voor Christus tot in de twintigste eeuw zeer succesvol was en waarin het vooral draait om de tegenstelling tussen platteland en stad. De gedichten in dit genre contrasteren het lawaai van de stad en de complexe hiërarchische verhoudingen tussen de stadsbewoners met de stilte van het platteland en de rustieke eenvoud van de boeren en herders. Die zouden zich in de schaduw van een lommerrijke boom enkel bezighouden met het beminnen van herderinnen en herdersknapen en het maken van gedichten. Het is een genre dat naarmate de tijd verstreek steeds gekunstelder is geworden omdat het zich zo goed leent voor poëzie in opdracht. De dichter trok zijn Mecenas een boerenpak aan en zong vermomd als herder: een lied in ruil voor een beloning. Die Mecenas woonde meestal in een landhuis, niet al te ver van de stad waar hij zelf zijn geld verdiende. In de buurt van Amsterdam vond je hun landhuizen bijvoorbeeld in de Watergraafsmeer, en langs de Amstel en de Vecht.

De buitenplaats Elsrijk in Amstelveen was rond 1700 eigendom van de Amsterdammer Philip Moilives van der Noot, vriend en mecenas van de dichter Jan Baptista Wellekens die een cyclus gedichten aan de buitenplaats en zijn bewoners wijdde.

In en bij de landhuizen werd wat getuinierd maar er werd vooral nagedacht, al wandelend of in een theekoepel:

Denk niet dat Silvius, alleen bezorgt voor't land, / Altyd aan huis en hof besteed zyn brein en hand: / Dat is maar byspel: want hy acht geen schors der dingen. / Hy ziet met grooter ernst den sterrenhemel aan, / En kent den zonneweg en netten loop der maan / Hy merkt de reden van de korte en lange dagen, / Van koude, hitte en wind, en sneeuw-en hagelvlaagen; / Hoe zelfs de wilde zee?, door wetten, ebt en vloeit; / Hoe alles uit een Wil, en opperste Oirsprong groeit: / En hoe een hooger geest weet alles te bestieren …

Nadenken over de schepping ging natuurlijk het best in een tuin, of tenminste in een huis met uitzicht op een tuin. Dat was al zo in de oudheid en in de zeventiende en achttiende eeuw werd dit voorbeeld van de klassieken met veel genoegen nagevolgd. Een buitenhuis was een groots bezit. Je stapte in een koets en liet de drukke en stinkende stad achter je. Thuis. Iedereen die wel eens zelf een aardappel heeft opgekweekt of appels geplukt, weet dat de smaak ervan niet lijkt op wat je bij de supermarkt koopt. En dan is er het genot van het kijken naar een horizon waar maar weinig verandert. De wolken, een vlucht spreeuwen in de avondschemer. De seizoenen zijn nadrukkelijk aanwezig, de sterrenhemel is glashelder. De buitenplaatsen van Huygens en Cats heetten niet voor niets Hofwijck en Zorgvliet, huizen ver weg van het hof met al zijn zorgen en intriges.

Hofwijck te Voorburg, getekend door Christiaan Huygens.

Het idee dat een tuin ons rust geeft, is diepgeworteld. In het Christendom en de Islam speelt de tuin een belangrijke rol, zij het dat beide tuinen diametraal tegenovergesteld zijn aan elkaar. Adam en Eva werden uit het Paradijs verdreven toen zij de seksualiteit ontdekten terwijl het door Mohammed beschreven paradijs juist alle sensuele dromen vervult. Adam en Eva vertrokken onvrijwillig uit het paradijs, moslims komen er juist aan. Beide goddelijke tuinen hebben een gemeenschappelijke voorouder op aarde: de beroemde hangende tuinen van Babylon.

Dit paradijs op aarde zou zijn aangelegd door Semiramis in de negende eeuw of door Nebuchanezzar II in de zevende eeuw voor Christus. Op afbeeldingen zie je de tuinen vaak in het gezelschap van de welbekende toren van Babel en de geweldige muren van de stad, door sommigen ook als wereldwonder beschouwd.

Driemaal Babylon met de beroemde hangende tuinen én de beruchte toren. Van geen van beide is een spoor teruggevonden. Toch werden de tuinen in de oudheid redelijk gedetailleerd beschreven door verschillende auteurs – die geen van allen de Babylon zelf hebben bezocht. De toren komt uitsluitend in de Bijbel voor en wordt dan in een veel eerdere tijd gepositioneerd, vóór het jaar 3000 voor Christus.

De tuinen waren aangelegd op daken. De ingenieuze architectuur die dat mogelijk maakte, was voor Philo van Byzantium de reden om ze op te nemen in zijn lijst wereldwonderen. Daktuinen op zich zullen ook in de klassieke oudheid niet heel bijzonder zijn geweest. Maar hier ging het vooral om de omvang en om de ingenieuze systemen die de de bomen en planten van water voorzagen.

Hoewel archeologen geen spoor hebben kunnen vinden van de tuinen van Babylon, althans niet in Babylon, hebben de tuinen wel navolging gehad. Overal waar Moslims heersten, legden ze tuinen aan die als spiegel van de hemelse tuinen waren bedoeld.

Deze hemelse tuinen diende alle zintuigen bedwelmen met exquise ervaringen: je kon vruchten eten, de geuren van bloemen opsnuiven waarvan de ene soort in de ochtend bloeide en de andere juist in het holst van de nacht, je zag prachtige bloemen en planten terwijl je luisterde naar fonteinen en stromend water (of naar muziek).

Twee plattegronden, een Franse en een Perzische tuin. De verschillen zijn ook op zo’n plattegrond duidelijk te zien. Beide zijn symmetrisch maar daar houden de overeenkomsten op. De Perzische symmetrie heeft een symbolische betekenis, de Franse niet, of het moest het toch wat simpele idee zijn dat mensen van symmetrie houden aangezien ze dat zelf ook min of meer zijn wat weer volgens Gods plan is. De Perzische tuin heeft prachtige bomen. Het is een tuin om in te zijn, de Franse tuin is bedoeld om in te schrijden zoals Lodewijk XIV deed.

In een eerder stuk had ik het over de Taj Mahal als wereldwonder. De tuinen van de Taj Mahal waren ook opgezet als paradijselijke tuinen. Op 19de afbeeldingen zie je de uitbundige begroeiing.

Schilderij en foto van de Taj Mahal in het midden van de 19de eeuw.

De tuinen die tegenwoordig de Taj Mahal omringen, lijken in het niets meer op deze afbeeldingen. Ze zijn rond 1900 aangelegd op bevel van Lord Curzon, de Engelse onderkoning van India, en doen vooral denken aan een Engelse landschapstuin. Enerzijds, anderzijds. De bedoelingen van Curzon waren niet slecht. Tegelijkertijd doen ze denken aan ongewenste avances van een opdringerige minnaar die geen nee kan of wil horen. Het zijn wandeltuinen geworden met grasvelden en cipressen. Smaken verschillen, heel veel mensen vinden dat prachtig, anderen geven de voorkeur aan wat er ooit was: de koepel van het mausoleum die onder invloed van het licht van kleur verandert en lijkt te zweven boven bomen en perken, waar vogels zingen en waar ieder moment van de dag andere geuren brengt.

Lord Curzon en zijn vrouw Mary, in 1902 na een tijgerjacht.

Hoe zouden de tuinen eraan toe zijn zonder die Engelse bemoeienis? Waren ze verder verwilderd of juist gerestaureerd in een stijl die past bij de intentie die de schepper ervan had? Dat was Sha Jahan, de Mughal keizer die de Taj Mahal liet bouwen na de dood van zijn geliefde vrouw Mumtaz. De keizer was letterlijk ontroostbaar, hoe mooi het mausoleum ook was en hoe paradijselijk de tuinen ook waren.

Sha Jahan geschilderd door Bichitr 1630.

De tuinen van Curzon zijn er nog. Een radicale Hindu politicus haalde een paar jaar geleden het nieuws met zijn opmerkingen dat hij de Taj liever kwijt dan rijk was. ‘Een symbool van zeven eeuwen koloniale overheersing.’ Gelukkig bleef die strijd beperkt tot een ruzie over een toeristische folder waaruit het woord ‘Wereldwonder’ zou moeten verwijderd. Dat is niet gebeurd.

[Paul Dijstelberge]