De Vitrine

De plek waar wetenschap en erfgoed elkaar ontmoeten

Maartje Slijkhuis

Het ornament van de aristocratie

Binnen de Rooms-Katholieke kerk zijn in de zesde eeuw door paus Gregorius I (590-604) de Zeven Hoofdzonden vastgesteld. Deze worden bijgestaan door de Zeven Deugden, waarvan er drie goddelijk zijn en vier kardinaal. De kerk bouwde een systeem van boetedoen rondom de Zeven Hoofdzonden waardoor iemand op het moment van sterven zijn tijd in het vagevuur kon verkorten en uiteindelijk naar de hemel kon gaan. De grootste zonde is ijdelheid, een begrip waar de samenleving op dit moment zeer bekend mee is. Niet alleen zijn de schoonheidsstandaarden hoger dan ooit, maar mede door de opkomst van sociale media wordt het beeld dat mensen van zichzelf presenteren constant bekritiseerd. In een wereld waarin er altijd iemand meekijkt, is het geen wonder dat ijdelheid een zonde is die door de samenleving dagelijks wordt begaan.

IJdelheid is echter geen nieuw begrip en dat is ook af te lezen van de titelprent in De fynman, jonker, blyspel. De pruiken die de drie heren van het gezelschap dragen, zijn namelijk uit ijdelheid ontstaan. De lange pruik, ook wel de full-bottomed wig genoemd, werd geïntroduceerd op het Franse hof toen Lodewijk XIV (1638-1715) kaal werd. Lang en gezond haar was niet alleen de heersende mode, maar het werd ook gezien als een reflectie van innerlijke gezondheid en het regime van de persoon. De associatie tussen lang haar en status is in de oudheid ontstaan en heeft tot de achttiende eeuw standgehouden. In de oudheid werd haar gezien als een symbool van een bovennatuurlijke kracht waardoor heersers zich altijd met lang, golvend haar lieten afbeelden. Middeleeuwse koningen lieten zelfs het haar van hun vijanden afscheren als een teken van schande. Deze ideeën over haar werden in de achttiende eeuw nog steeds aangehangen en vormden de basis voor de opkomst van de pruik.

Pruiken werden in de zeventiende eeuw razendsnel de nieuwste mode aan het Franse hof. Tegen het einde van de heerschappij van Lodewijk XIV werden ze gedragen op alle Europese hoven waar ze diende als een teken van status. De full-bottomed pruik die Lodewijk XIV introduceerde was zo groot en dramatisch dat er tien hoofden haar nodig waren om er één te vervaardigen. Hij is te herkennen aan zijn midden scheiding, korte bakkebaarden en heel lang krullend haar aan de zij- en achterkant. De twee rechter mannen op de prent dragen een full-bottomed wig, maar de linker man heeft een kortere variant. De kortere stijlen werden rond 1700 geïntroduceerd en waren betaalbaar voor de lagere sociale klasse, want zelfs boeren droegen soms pruiken. Aangezien een pruik van mensenhaar wel eenentwintig keer het weeksalaris van een boer kon zijn, droegen zij vaak tweedehands pruiken of pruiken gemaakt van paardenhaar. De bob wig was een korte pruik die bedoeld was voor mensen die geen lange konden betalen, en de scratch wig, gemaakt van dierenhaar, werd gedragen door boeren en andere arbeiders die buiten werkten. Het soort pruik dat iemand droeg, toonde dus niet alleen zijn sociale status maar ook zijn beroep, en soms zelfs zijn politieke overtuigingen. Enkel de aristocratie had de mogelijkheid om lange pruiken te dragen aangezien zij geen zware handarbeid verrichtte waarbij de pruik in de weg zou zitten. De lagere sociale klassen kozen daarom niet alleen vanuit financiële overwegingen voor een korte pruik, maar ook vanuit pragmatische overwegingen. Door de verschillende overwegingen die kwamen kijken bij het dragen van een pruik, werd het niet alleen een teken van status, maar ook een onderdeel van de identiteit van de drager.

De schoonheidsidealen die voor Lodewijk XIV de drijfveer vormden om een pruik te dragen, waren sterk verbonden aan gezondheid. Haar was een visueel teken van jeugdigheid, schoonheid en klasse. Wanneer dit niet met het eigen haar bereikt kon worden, kon een pruik dit probleem oplossen. Het haar en de kleding moesten namelijk met zorg gekapt en gekozen worden om het goede karakter en de goede smaak van het individu uit te dragen. Niet alleen de vrouwen moesten voldoen aan een schoonheidsideaal, ook de mannen werden bekritiseerd op basis van hun uiterlijk. Haar was namelijk het belangrijkste onderdeel in het beoordelen en uitdragen van mannelijkheid. Lang haar stond gelijk aan een gezond lichaam en jeugdigheid, wat als mooi werd beschouwd, en het verliezen van haar was een fysieke uiting seksuele onbekwaamheid. Aangezien de schoonheid die met jeugdigheid kwam maar van korte duur was, was het heel normaal om op artificiële manier toch aan de esthetische standaard te voldoen. In een periode waarin haardracht ontzettend belangrijk was, was het ook heel praktisch om een pruik te dragen. Het constant schoonmaken, kammen en modelleren van het eigen haar was een taak die uren in beslag kon nemen. Eind zeventiende en begin achttiende eeuw werd er gedacht dat warm water tot infecties kon leiden en dat het schoonmaken van het haar met poeders en oliën hygiënischer was. Hierdoor werd het dragen van een pruik zeer aantrekkelijk. Deze kon naar de pruikenmaker gestuurd worden die hem dan uitkamde, schoonmaakte en opnieuw in model bracht. Het hoofd werd kaalgeschoren zodat men geen vies en vet haar meer had, en men schoner was. Pruiken waren echter lang niet zo hygiënisch als men dacht. De periode tussen de bezoekjes aan de pruikenmaker werden zo lang mogelijk gerekt waardoor stof en vet in de pruiken opbouwden waar ongedierte op af kwam. Helemaal niet hygiënisch dus, maar hier wordt wederom benadrukt dat pruiken als een ornament van de aristocratie zijn ontstaan. Zij konden het zich financieel veroorloven om hun pruiken vaker naar de pruikenmaker te brengen voor een schoonmaakbeurt en benadrukken hiermee dat niet alleen de stijl, maar ook hoe schoon een pruik is, afhankelijk is van sociale klasse.

In de prent dragen de twee rechter mannen de full-bottomed pruiken als een teken van hun status. Dit wordt bevestigd door de kleding die zij dragen en de houding waarin zij zijn afgebeeld. De justaucorps die de mannen dragen is een knielange jas die onderdeel uitmaakt van een driedelig pak. Onder de jas werd een lang gilet gedragen en een kniebroek. Het kostuum kwam net als de pruik uit Frankrijk en de uitvoering ervan was wederom afhankelijk van status. Hogere sociale klassen hadden pakken van duurdere stoffen die waren versierd met duurdere knopen en stiksels. Ook de lichaamshouding van figuren is een element waarmee onderscheid gemaakt kan worden tussen de welvarende en de lagere klasse. De aristocratie werd geacht lichamelijke elegantie te tonen door middel van verfijnde gebaren, een rechte rug en goed voetenwerk. Op de prent zijn de gegoede burgers te herkennen aan hun uitgedraaide voeten en hun rechte postuur. De vrouw in de zwarte jurk links op de prent is duidelijk een boerenvrouw. Haar voeten staan recht naar voren en ze heeft een voorovergebogen houding.

Hoewel de pruik begon als een ornament van de aristocratie, geboren uit ijdelheid, werd het al snel een handelswaar met een grote afzetmarkt. Ondanks dat alle lagen van de samenleving pruiken droegen, was het nog steeds een middel om onderscheid te maken tussen verschillende sociale klassen. De aristocratie droeg lange, schone, onpraktische pruiken terwijl de boeren korte pruiken droegen die vaak tweedehands en vies waren. Het dragen van een pruik werd nodig geacht om aan de heersende schoonheidsidealen te voldoen. Lang haar was namelijk een teken van een gezond lichaam en van macht. Zo gingen pruiken van een luxeproduct en modeverschijnsel aan het Franse hof, naar een noodzakelijkheid in een samenleving waarin uiterlijk macht was.

[Maartje Slijkhuis]

Festa, L. M. 2005, ‘’Personal effects: Wigs and possessive individualism in the long eighteenth century. In: Eigteenth-century life, jrg. 29, nr. 2, pp. 47-90.

Kwass, M. 2006, ‘’Big Hair: A wig history of consumption in eighteenth-century France’’. In:

American historical review, jrg. 111, nr. 3, pp. 631-659.

Magnus, H. 2015, Aristocratisch bezit en vermaak in beeld - Het recent gerestaureerde 'Zicht

op het kasteel van Schoten' (c. 1675-1680, Schoten, Arsenaal) van twee Antwerpse

schilders Hiëronymus Janssens (1624-1693) en Gaspar de Witte (1624-1681).

Marckiewicz, E. 2019, ‘’Performing health and beauty in eighteenth-century England: The

significance of hair in the creation of appearances’’. In: Fashion theory, jrg. 22, nr. 6,

pp. 617-640.

Powell, M. K. en Roach, J. 2004, ‘’Big Hair’’. In: Eighteenth-century studies, jrg. 38, nr. 1, pp. 79-99.

Rosenthal, A. 2004, ‘’Raising hair’’. In: Eigteenth-century studies, jrg. 38, nr. 1, pp. 1-16.