De Vitrine

De plek waar wetenschap en erfgoed elkaar ontmoeten

Niels Weijenberg

Haters gonna hate

In de periode c. 1590-1650 vond in de Nederlandse Republiek een ongekende bloeitijd plaats van de schrijfkunst, of kalligrafie. De beste kalligrafen waren in het dagelijks leven Frans schoolmeester, die kinderen leerde hoe te schrijven en rekenen. Zij maakten naam door hun mooiste schrijfsels in prent uit te geven en te bundelen tot schrijfboeken, die verzameld werden door collega’s en liefhebbers uit het hele land.

Als we tegenwoordig iemand met een schoolmeester vergelijken, dan vinden we dat die wat te kritisch is, te veel aandacht besteed aan pietluttigheden. Dat was rond 1600 waarschijnlijk niet anders. Denk je eens in hoe een geschil tussen schoolmeester-kalligrafen er uit moet hebben gezien, welke verwijten zouden dan zijn gebruikt? Opvallend genoeg bevatten veel schrijfboeken een sectie waarin de auteur zich richt tot critici. We zullen er hier enkele bespreken.

Text, letter Description automatically generated

‘Aenden traeghverbeterenden snellen Berisper’. David Roelands in T' Magazin oft' Pac-huys der loffelycker penn-const (1617). Rijksmuseum, Amsterdam: BI-1885-1329-2(V).

In zijn T' Magazin oft' Pac-huys der loffelycker penn-const (1617) spreekt David Roelands de ‘traeghverbeterenden snellen Berisper’ aan. Met een acrostichon op zijn naam legt hij uit dat smaken verschillen, en er altijd wel iemand ontevreden is. Daarbij storen hem twee dingen in het bijzonder. Ten eerste, zoals wij tegenwoordig zeggen, ‘de beste stuurlui staan aan wal’; de grootste critici hebben zelf nooit wat bereikt in de pennenkunst. Ten tweede vindt Roelands de manier waarop hij bekritiseerd wordt onaangenaam, aangezien ze altijd ‘met nydigher talen’ ‘bot onconstich smalen’. Hij roept deze nare lieden dan ook op te stoppen met hun negatieve leuzen en met kunst te antwoorden: ‘Daerom segh ick rond-uyt, dat yder t’mach verstaen / Swyght stil, oft neemt de Pen, en wilt een beter maken’.

Eveneens in acrostichonvorm, spreekt Maria Strick in het Tooneel der loflijcke schrijfpen (1607) haar mannelijke vakgenoten aan. De kalligrafiewereld werd gedomineerd door mannen, en Strick had als dochter van een onderwijzer de kans gekregen zich in deze kunst zeer te bekwamen. Ze was de enige vrouw in haar tijd die schrijfboeken in druk uitgaf, gegraveerd door haar echtgenoot Hans Strick. In haar kritiek maait ze het gras voor de voeten van critici weg, door zich alvast te verontschuldigen voor haar ‘slechte handt door vroulycken besture’. Tegelijkertijd wijst ze erop dat mannelijke schrijfmeesters ook niet onfeilbaar zijn.

In de Spieghel der Schrijfkonste (1604) spreekt Jan van den Velde zich op soortgelijke manier uit. De schimpers en kwaadsprekers (‘Veel hebbent inden mondt, die slap zijn inde zaken’) roept Van den Velde op zich niet langer tot dit niveau te verlagen en zich zelf in de kunst te bekwamen alvorens de ander te bekritiseren. Ze zouden respect moeten hebben voor ieder die zijn werk zo goed kan uitvoeren, in plaats van zich zonder kennis van zaken te concentreren op onbenulligheden.

In deze context wordt een specifiek figuur door de schrijfmeesters vaak geciteerd: Zoïlus (c. 400-320 v.Chr.). Zoïlus was een leraar in de retorica uit het oude Griekenland, die de geschiedenisboeken in gegaan is als iemand die bekrompen en nijdig afgaf op het werk van anderen, met name de literatuur van Homerus. Van den Velde en Roelands spreken de ‘Zoylisten’ aan op hun onhebbelijke gedrag, dat enige terechte kritiekpunten overschaduwt.

Diezelfde Van den Velde voelde zich een paar jaar daarvoor geroepen de schrijfkunst te verdedigen tegen een schriftelijke aanval. De Middelburgse rekenmeester Martin Wentsel had de schrijfmeesters en hun vak bespot in een voorwoord op zijn rekenhandboek. Hierin schreef Wentsel dat deze ‘idioten’ en ‘onverstandige lieden’ maar beperkte kennis hadden van de wiskunde, een vakgebied dat als cruciaal werd gezien voor de schrijfkunst aangezien het helpt bij het berekenen en behouden van proportie van letters. Ook vond Wentsel dat zij onredelijk veel waarde hechtten aan een fraai handschrift; immers, de slimste mensen schreven het lelijkst. Bovendien viel Wentsel de schrijfmeester Felix van Sambix, die gezien werd als belangrijkste kalligraaf van dat moment en de leermeester was van Van den Velde, persoonlijk aan. De rekenleraar concludeert dat ouders er beter aan deden hun kinderen niet aan hen toe te vertrouwen.

Text, letter Description automatically generated

Titelpagina van Lettre defensive, Rotterdam 1599. Allard Pierson Museum: OTM: O 72-13 (2)

Dat vroeg om een stevige reactie, en die kwam er datzelfde jaar nog. In zijn pamflet Lettre defensive pour l’Art de bien escrire (1599) weerlegt Van den Velde de geuite kritieken door te verklaren hoe complex de schrijfkunst was en welke grote (internationale) meesters dit met hun werk bewezen. Niet alleen moest een kundig schrijfmeester het schrift, de wiskunde en de Franse taal tot in de puntjes beheersen, ook moest hij meervoudige schrijfstijlen kunnen toepassen, al naargelang de gelegenheid en taal. Ook meldt hij dat een intelligent man met een vreselijk handschrift niet ver kon komen; zijn zwager, de uitgever Van Waesberge, had namelijk geregeld geleerde manuscripten in handen die hij niet kon ontcijferen, en daardoor niet kon uitgeven. De ruzie liep met een sisser af: Wentsel overleed nog voordat Van den Velde zijn respons kon publiceren.

Sommige schrijfmeesters namen bij hun schrijfboek ook een theoretische tekst op met instructies voor het schrijven, maken van handbewegingen en voorbereiden van pen en inkt. Ook in dit onderdeel worden de critici niet vergeten. In zijn Fondament-boec, onderdeel van de Spieghel, benoemt Van den Velde geregeld zaken die hij zelf nutteloos vindt, maar die hij heeft opgenomen omdat hij anders het verwijt zou krijgen onwetend te zijn. Deze ‘curieuze gheesten’ waren er volgens de kalligraaf niet op uit om hem constructieve adviezen te geven, maar wilden slechts iemand berispen of hun kennis tonen.

Text Description automatically generated

‘Mijn haters syn sot’, schrijfvoorbeeld van Anthony Smyters in zijn Schryf-kunstboeck, Amsterdam 1613. Allard Pierson: OTM: KL 08-132 (2)

Ten slotte nog een schrijfvoorbeeld van de schrijf- en rekenmeester Anthoni Smyters, afkomstig van zijn Schryf-kunstboeck (1613). ‘Die in den oogst slaept, leeft ter schanden’, schrijft Smyters met cursieve hand, en in het vervolg legt hij uit hoe men moet werken om iets te bereiken. ‘Luiheid wordt altijd afgestraft’ is de strekking. Onder de tekst schrijft de kalligraaf in klassieke kapitalen ‘Mijn haters syn sot’ – we kunnen de rekensom wel maken. Op hedendaagse sociale media is een variant op deze leuzen nog steeds volop in gebruik, zij het in het Engels: ‘Haters gonna hate’. Wie wat te klagen heeft laat zich altijd horen. Dit kan je beter negeren, zeker als dit voortkomt uit jaloezie. Sommige dingen zijn van alle tijden.

[Niels Weijenberg]

Bronnen:

Croiset van Uchelen, T. (2005). Jan van den Velde Schrijfmeester: 1569-1623 / Fondement-boeck: 1605. Amsterdam: De Buitenkant.

Croiset van Uchelen, T. (2005). Vive la plume : Schrijfmeesters en pennekunst in de Republiek. Publicatie bij tentoonstelling Pennekunst - Vier eeuwen schoonschrijven in Nederland, gehouden in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam.

Hiddes, J. (1998). ‘Kunstenaressen in de marge? Over knipkunst, calligrafie en roem", in: Kloek, E., Peters Sengers, C., en Tobé, E. Vrouwen en kunst in de Republiek : een overzicht. Hilversum, p. 107-17.