De Vitrine

De plek waar wetenschap en erfgoed elkaar ontmoeten

Larissa van Vianen

Globes in Gravure: Copernicaanse hemelstelsels bij Willem Jansz Blaeu

Willem Jansz Blaeu. 1655-1677, gravure.

Het jaar 1543 wordt algemeen gezien als het begin van de Wetenschappelijke Revolutie, met als startschot de eerste druk van Nicolaus Copernicus (1473-1543), zijn De Revolutionibus orbium et coelestium. Hoewel astronomen als Tycho Brahe (1546-1601), Johannes Kepler (1571-1630) en Galileo Galilei (1564-1642) in de vijfenzeventig jaar die volgden op De Revolutionibus zich eveneens verzetten tegen het Ptolemeïsche planetaire model, zou het heliocentristische model, met de zon als middelpunt van het heelal, pas tegen de helft van de zeventiende eeuw voet aan de grond krijgen in Amsterdam. Zelfs in deze periode voerde slechts een klein aantal astronomen het Copernicaanse stelsel door tot zijn in een volledige uitwerking: een nieuwe kosmologie. Het voorwoord van De Revolutionibus - geschreven door Andreas Osiander, de man die Copernicus werk postuum en anoniem uitgaf - stelde dat het boek enkel dient als hypothetisch model dat handig was voor berekeningen maar niet noodzakelijkerwijs een beschrijving van de werkelijkheid.

De bewerker van de derde editie, Nicolaus Mulerius (1564-1630), liet een jaar eerder in zijn leerboekje Institutionem astronomicarum (1616) al blijken hoe hij over het heliocentrisme dacht. Het idee dat de aarde om de zon zou draaien ging te zeer tegen zijn calvinistische geloofsovertuiging in en hij vond het verwerpelijk. De uitgever van de door Mulerius verzorgde editie was hier echter niet zo van overtuigd. Dat was Willem Jansz Blaeu (1571-1638) die in 1617, een jaar nadat het Vaticaan De Revolutionibus in de ban had gedaan, onder de titel Instaurata astronomica (vertaald: de Herstelde Astronomie) de derde editie uitgaf. Blaeu was een drukker, uitgever en boekhandelaar maar had een wiskundige opleiding genoten bij Tycho Brache in Hven en hij was behalve uitgever en boekverkoper ook de kaartenmaker van de VOC. Hij zou de rest van zijn leven het heliocentrisme aanhangen. Hoewel Blaeu deze editie niet had voorzien van een titelprent, liet hij later, als uitgever van kaarten, globes, en astronomische boeken de aarde in woord en beeld om de zon draaien.

Uitsnede van de grote wereldkaart van Willem Jansz Blaeu (Amsterdam: Willem Jansz Blaeu, 1619).

In 1619 publiceerde Blaeu zijn eerste heliocentrische weergave van de hemel. Zijn nieuwe wereldkaart toonde in de decoratieve rand van de twee hemisferen een afbeelding van het Copernicaanse stelsel. Dit is het eerste voorbeeld uit de Republiek, maar heeft nog een bescheiden plaats op de kaart. Op de herziene wereldkaart die Joan Blaeu (1596-1673) in 1648 uitgaf, kreeg het stelsel een prominente plek en vult vrijwel de gehele bovenste hoek tussen de beide halfronden. Het stelsel is in beide kaarten afgebeeld zoals het ook in de Instaurata astronomica te vinden is: een reeks gegraveerde cirkels die de banen van de planeten om de zon representeren, inclusief de aarde met de maan.

Nicolaus Mulerius, Tabulae Frisicae lunae-solares quadruplices (Alkmaar: Jacob de Meester, 1611).

Op de titelpagina van de Tabulae Frisicae lunae-solares quadruplices (1611) van Mulerius, uitgegeven door Jacob de Meester in Alkmaar maar te koop in de winkel van Blaeu, is Copernicus zelf afgebeeld met zijn revolutionaire heliocentrische hemelsfeer. In plaats van een diagram van het stelsel heeft Copernicus hier een fysiek planetair model in handen. Het instrument lijkt op een metalen handspiegel waarin de banen van de planeten zijn gegraveerd, elk met een bol die een planeet representeert. Het is de vraag of we hier te maken hebben met een model waarin de planenten daadwerkelijk konden worden bewogen. Het is een twee-dimensionaal model waarin de planeten bewegen in hetzelfde vlak.

Meer dan twintig jaar later zou Willem Jansz Blaeu dit voorwerp daadwerkelijk vervaardigen. Hoewel armillaria al decennia weer in gebruik waren, hielden deze de aarde aan als centrum van het universum. Blaeu construeerde een hemelsfeer die de hemelse bewegingen weergaf zoals Copernicus deze beschreef. Zijn tellurium had echter weinig weg van een handspiegel en gaf alleen de baan van de aarde om de zon weer. Het instrument bestaat uit een ronde hemelkaart met de maanden van het jaar op een band eromheen gegraveerd. Op de houten cirkel tussen deze twee onderdelen rust de globe en haar metalen stellage die onder andere de horizonring representeert. Het geheel kan vervolgens om de zon heen gedraaid worden, die in het midden is opgesteld.

Hoewel Blaeu enkel zijn aarde om de zon liet draaien, maakt het model het, door haar dubbele gradenbogen, hemelkaart en tekens van de dierenriem, mogelijk berekeningen te maken omtrent de positie van de aarde ten opzichte van de zon op verschillende dagen van het jaar. Mogelijkerwijze heeft hij bij de productie van zijn tellurium dan ook gebruikt gemaakt van de astronomische tafels die hij zelf in 1623 had opgesteld als onderdeel van zijn 't Derde deel van’t licht der zee-vaert (in 1625 apart uitgegeven onder de naam Tafelen van de declinatie der sonne, en voornaemste vaste sterren). Ook als educatief hulpmiddel was Blaeu’s tellurium nuttig en vooral ook overtuigend. De hoogleraar wiskunde en astronomie aan het Athenaeum Illustre, en vriend van Blaeu, Martinus Hortensius, was dan ook zeer te spreken over het instrument. Hij constateerde: ’Als de paus zelve haar zou zien, hij zich er wel voor gewonnen zou moeten geven.’

In hetzelfde jaar dat Blaeu een patent van de Staten-Generaal voor zijn uitvinding verkreeg, schreef hij een boekje over het gebruik van zijn tellurium en aardse globen als wiskundige instrumenten. Met de titel Tweevoudigh onderwijs van de hemelsche en aerdsche globe, het een na de meyning van Ptolemeus met een vasten aerdkloot, het ander na de natuerlijcke stelling van N. Copernicus met een loopenden aerdkloot beschreven door Willem J. Blaeu en gevoeght na de globen en sphaeren by hem uytgegeven (1634) liet Blaeu al zijn voorkeur blijken. Hij zet in de volledige titel immers de ‘meyning’ van Ptolemeus tegenover de ‘natuerlijcke stelling van N. Copernicus’. De twee boeken waarin Blaeu zijn onderwijs uiteenzet, hebben allebei een gegraveerde titelpagina. Het boek over de constructie en het gebruik van globes begint met een gravure van een leeg globe-onderstel met horizonring, meridiaanring, en een uurring op de Noordpool. In tegenstelling tot overgeleverde globen rust dit model op een versierde driepoot en rust de horizonring maar op twee steunen, die op hun beurt verrijkt zijn met leeuwenkoppen. Blaeu had deze gravure al eerder gebruikt voor zijn uitgave van de Institutiones Astronomicae & Geographicae, Fondamentale ende grondelijcke onderwysinge van de Sterrenkonst ende beschryvinghe der aerden (1621, eerder in 1614 uitgegeven door Thomas Lamberts Salwarda voor Blaeu met dezelfde gravure) door Adriaan Metius.


Willem Jansz Blaeu, Tweevoudigh onderwijs van de hemelsche en aerdsche globe Het een Na ... Ptolem[a]eus met een vasten Aerdkloot ; Het ander Na ... N. Copernicus met een loopenden Aerdkloot (Amsterdam: Willem Jansz Blaeu, 1634).

Het titelblad van het tweede deel van het Tweevoudigh onderwijs is van een andere orde. Hier heeft Blaeu een gravure geplaatst waarin de aarde om de zon draait, zonder de constructie van zijn tellurium te laten zien, terwijl hij in de eerste gravure wel de constructie van zijn globes toont. De schematische verbeelding van het planetaire stelsel is ten dele terug, al zien we net als in zijn uitvinding alleen de aarde die zich rond de zon beweegt. De vier aardes zijn weergegeven als globes: licht gekanteld en voorzien van meridianen en parallelen. De bollen laten de dag-nacht verhouding gedurende de reis van de aarde om de zon zien en de tocht langs de tekens van de dierenriem. Waar Blaeu zijn vaste ‘aerdkloot’ afbeeldt aan de hand van de eigenschappen (horizonring, meridiaanring) die haar meetbaar maken, laat hij in zijn gravure van het Copernicaanse stelsel deze eigenschappen achterwege. De Copernicaanse kosmologie krijgt de voorgrond, in plaats van haar kwantitatieve geometrische astronomie.

Andreas Cellarius, Copernicaans hemelstelstel in Harmonia Macrocosmica (Amsterdam: Johannes Janssonius, 1660).

Blaue lijkt deze gravure zelf niet eerder gebruikt te hebben. Wanneer Martinus Hortensius Blaeu’s Tweevoudigh onderwijs naar het Latijn vertaald onder de naam de Institutio astronomica laat Blaeu zijn gravures op de titelpagina’s achterwege. Pas in 1660 krijgt zijn meer naturalistische weergave van het Copernicaanse stelsel navolging in de hemelatlas Harmonia Macrocosmica van Andreas Cellarius, uitgegeven bij Johannes Janssonius de beroemde en beruchte concurrent van Blaeu. Cellarius plaatst zowel het heliocentrische Coperniciaanse stelsel als de mengvorm van Tycho Brahe en het Ptolomaeïsche wereldbeeld in de atlas naast elkaar zonder verder een oordeel te geven. Willem Jansz Blaeu had met zijn gegraveerde heliocentrische hemelstelsels en tellurium meters gemaakt met het prediken van het Copernicaanse wereldbeeld. Ondanks zijn verdiensten in de productie van heliocentrische kaarten, globes, instrumenten, astronomische uitgaves en zijn belangrijke positie in de stad had hij bij zijn dood Amsterdam blijkbaar nog niet volledig overtuigd.

Bibliografie:

Crowther, Kathleen M, and Peter Barker. “Training the Intelligent Eye: Understanding Illustrations in Early Modern Astronomy Texts.” Isis 104.3 (2013): 429–470. Granada, Miguel Ángel. “The Book Everybody Read.” Journal for the History of Astronomy 52.3 (2021): 352–365. Grayling, A.C. The age of Genius: the seventeenth century and the birth of the modern mind.London: Bloomsbury, 2016. Haitsma Mulier, E.O.G. Athenaeum Illustre : elf studies over de Amsterdamse Doorluchtige School, 1632-1877. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997.  Kemp, Martin. “Temples of the Body and Temples ofthe Cosmos: Vision and Visualizationin the Vesalian and Copernican Revolutions” in Picturing Knowledge : Historical and Philosophical Problems Concerning the Use of Art in Science, red. Brian S. Baigrie. University of Toronto Press, Scholarly Publishing Division, 1996. Kupfer, Marcia A., Adam S. Cohen, and J. H. Chajes. The Visualization of Knowledge in Medieval and Early Modern Europe. Turnhout: Brepols, 2020. Lefèvre, Wolfgang, Jürgen Renn, en Urs Schoepflin. The Power of Images in Early Modern Science. Basel: Birkhäuser, 2003. Miert, Dirk van. Humanism in an Age of Science: The Amsterdam Athenaeum in the Golden Age,1632 - 1704. Vol. 179. Leiden: Brill u.a, 2009.  Netten, D. van. “Astronomia Instaurata? The Third Edition of Copernicus’s De Revolutionibus (Amsterdam, 1617).” Journal for the history of astronomy 43.1 (2012): 75–91.  Netten, Djoeke van. Koopman in kennis : de uitgever Willem Jansz Blaeu in de geleerde wereld (1571-1638) Zutphen: Walburg Pers, 2014. Vermij, Rienk.“Nederlandse wereldkaarten en het stelsel van Copernicus in de 17de eeuw”. Caert Thresoor 16 (1997): 33-40. Vermij, Rienk. The Calvinist Copernicans : the Reception of the New Astronomy in the Dutch Republic, 1575-1750. Amsterdam: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, 2002.

[Larissa van Vianen]