Jan Davidsz. De Heem (1607-1684) vertrok in de twintiger jaren naar het Katholieke Antwerpen waar hij zijn pronkstillevens ontwikkelde: een sensueel en grotesk stillevengenre, waarin op pronkerige wijze kostbare, exotische objecten en dieren zijn afgebeeld. Eén van De Heems meest bekende pronkstillevens is misschien wel Stilleven met Papegaaien. Het betreft een groot doek waarop De Heem een ingewikkelde compositie met veel overlappingen op losliet. De dure en veelal exotische objecten die op het doek staan afgebeeld, lijken te wedijveren om aandacht.
Eén van de afgebeelde objecten is een glas. Het staat iets boven het centrum van het doek, achter een kreeft, op een tafel. Een zwart gordijn onttrekt de rechterbovenhoek aan het zicht. Dit onderzoek gaat in op dit glas. Aan de hand van visuele kenmerken van de kelk en de stam wordt onderzocht om wat voor soort glas het gaat en uit welke tijd het glas stamt.
Detail van glas op stilleven.
Het museum waar De Heems stilleven hangt, The John and Mable Ringling Museum of Art in Sarasota (Florida), hanteert als datering van het schilderij de late jaren veertig van de zeventiende eeuw. Dit biedt de mogelijkheid een terminus ante quem-datering toe te passen. Het glas dat in dit onderzoek centraal staat, kan op basis van de door het museum gehanteerde datering namelijk niet later zijn gemaakt. Deze datering is afkomstig van Franklin W. Robinson maar zijn argumentatie voor deze datering ontbreekt. Daarom kan niet uitgesloten worden dat het schilderij en dus ook het glas mogelijk een andere datering hebben. Voor dit onderzoek zal de bestaande datering van het schilderij evenwel als richtlijn worden gebruikt, zolang niet anders blijkt.
De onderzochte literatuur over het Stilleven met Papegaaien rept nauwelijks over het glaswerk op het schilderij. Sommige bronnen geven een summiere omschrijving van het glas en vermelden het veelal als een wijnglas. Zo spreekt één bron over “wine glasses” en spreekt een medewerker van het John and Mable Ringling Museum of Art over “glasses filled with wine.”. In een krantenartikel uit 1986 waarin De Heem’s stilleven aan de orde komt, gaat het eveneens om een wijnglas. De catalogue raisonné van De Heem in het proefschrift van Fred G. Meijer vermeldt het glas als een “rummer”, de vertaling van het Nederlandse woord ‘roemer’. Ook de bijdrage over Stilleven met Papegaaien in een tentoonstellingscatalogus uit 1999 is wat specifieker: “een berkenmeier met witte wijn”. De omschrijvingen ‘roemer’ en ‘berkenmeier’ zijn al een stuk specifieker.
Een simpele bestudering met het blote oog van het geschilderde glas levert een aantal kenmerken van het glas op. Enige terughoudendheid moet hierbij worden betracht, omdat de weergave van het glas te wensen overlaat. Het glas staat immers enigszins op de achtergrond en in de schaduw, en bovendien worden delen van het glas overlapt door andere geschilderde objecten. Het glas is transparant en lijkt donkergroen te zijn. De kelk is trechtervormig en de stam is cilindervormig. De kelk en de stam zijn van elkaar gescheiden door een geribde glasdraad. Op de wand van de stam bevindt zich een versiering in de vorm van tenminste één rij gestipte bollen. De kreeft onttrekt de voet van het glas aan het oog.
De genoemde aanduidingen voor het glas, roemer en berkemeier, komen aan de orde in de literatuur over zeventiende-eeuws glaswerk, waaronder ook in een artikel van Harold E. Henkes en Julian Henderson over draadschachtroemers. Dit artikel maakt duidelijk dat het verschil tussen roemers en berkemeiers in de kelk zit. Roemers hebben namelijk een ronde kelk, berkemeiers een trechtervormige. Henkes stelde dit al eerder in zijn artikel over de ontwikkeling van de berkemeier en de berkemeier op Van Meegerens vervalsing van Vermeer’s Emmausganger. Het glas op het stilleven van De Heem is met zijn trechtervormige kelk dus een berkemeier en geen roemer. De eerste berkemeiers verschenen volgens Henkes rond 1550 en het model zou tot iets na 1650 in de mode zijn gebleven. In tegenstelling tot Henkes maakt Anna-Elisabeth Theuerkauff-Liederwald in haar uitgebreide studie naar de ontwikkeling van de roemer juist geen onderscheid tussen berkemeiers en roemers. Zij onderscheidt trechtervormige en ronde kelken, maar beide vallen bij haar onder het begrip ‘roemer’.
Over de exacte benaming van het soort glas op het stilleven van De Heem bestaan dus meningsverschillen in de literatuur. In dit onderzoek slaat de term berkemeier op glazen met een trechtervormige kelk, dus ook voor het glas op De Heems stilleven. De term ‘roemer’ wordt ten overvloede gebruikt voor glazen met een bolle kelk.
Voorts stelt Theuerkauff-Liederwald dat de vorm van berkemeiers subtiel verandert tussen de zestiende en zeventiende eeuw. De kelk en de stam raken steeds duidelijker van elkaar gescheiden doordat de stam meer cilindrisch wordt en de kelk meer trechtervormig, maar ook doordat een glasdraad een steeds duidelijkere de scheiding vormt tussen de twee onderdelen van het glas. Rond 1620 à 1630 zouden berkemeiers voor het eerst echt duidelijk onderscheid tussen kelk en stam vertoond hebben. Als voorbeeld van dit duidelijke onderscheid gebruikt zij een berkemeier uit de collectie van het Rijksmuseum van afbeelding 2. Het glas op het stilleven van de Heem heeft een even duidelijk onderscheid tussen kelk en stam, zei het met een geribde glasdraad in plaats van een gladde glasdraad. Dit duidt op een datering van na 1620 à 1630.
Anoniem, Berkenmeier met twee rijen doornnoppen, ca. 1620-1650, glas, h 9,9cm × d 9,9cm, Amsterdam, Rijksmuseum.
Henkes ging in zijn artikel over de ontwikkeling van de berkemeier ook in op de noppenversiering van berkemeiers op de stam. Hij stelt dat de berkemeiers uit de zestiende en de zeventiende eeuw bijna uitsluitend getrokken doornnoppen ter decoratie van de stam kenden, en dat andersoortige noppen, zoals braamnoppen, extreem zeldzaam zijn bij berkemeiers. Onder andere op basis hiervan concludeert Henkes dat het berkemeierglas op Van Meegeren’s Vermeervervalsing van de Emmausgangers een negentiende-eeuwse vervalsing van een zeventiende-eeuwse berkemeier is. De berkemeier op De Heems stilleven heeft net als de berkemeier op Van Meegeren’s Emmausgangers braamnoppen, wat dus een uitzondering is op de gangbare getrokken doornnoppen van berkemeiers uit de zeventiende eeuw. Niet gezegd kan worden dat het bij De Heems stilleven ook om een negentiende-eeuws glas gaat. Naast de braamnoppen waren er immers meer verdachte zaken rondom het glas op Van Meegeren’s Emmausgangers. Wel is duidelijk dat de berkemeier op De Heems stilleven vanwege de braamnoppen ook in die tijd uitzonderlijk glas moet zijn geweest.
Voorts stelt Henkes in dit artikel dat de versiering van de stam bij roemers, in tegenstelling tot berkemeiers, wel vaak uit braamnoppen bestond. Tussen ca 1600 en 1650 heeft de getrokken doornnop op de stam van roemers geleidelijk aan plaatsgemaakt voor braamnoppen. Als dit analoog wordt toegepast op de berkemeier, kan gesteld worden dat de berkemeier die in dit onderzoek centraal staat, na ca 1600 tot stand kwam.
In Henkes’ boek over Nederlands gebruiksglas tussen 1300 en 1800 komt eveneens de ontwikkeling van de berkemeier en van braamnoppen aan bod. Hierin stelt Henkes eveneens, zoals al eerder, dat berkemeiers met andersoortige noppen dan doornnoppen uiterst zeldzaam zijn. Berkemeiers met braamnoppen zijn zelfs zo zeldzaam dat tussen Henkes’ bij het boek horende overzicht van verschillende berkemeiermodellen, die bij Nederlandse archeologische vondsten naar boven zijn gekomen, geen model met braamnoppen voorkomt. De berkemeier met braamnoppen, zoals op het stilleven van De Heem zou dus een erg zeldzaam glas zijn.
Anoniem, Berkenmeier met drie rijen braamnoppen, ca. 1625-1650, glas, h 14,9cm × d 12,5cm, Amsterdam, Rijksmuseum.
Theuerkauff-Liederwald besteedt in haar uitgebreide studie naar de ontwikkeling van de roemer en berkemeier ook aandacht aan berkemeiers met braamnoppen. Ze geeft daarvan een paar bewaard gebleven voorbeelden, maar ook voorbeelden van dergelijke berkemeiers op schilderijen uit de zeventiende eeuw. Eén daarvan is de berkemeier met braamnoppen uit de collectie van het Rijksmuseum van afbeelding 3. Alle berkemeiers met braamnoppen die bekend zijn, stelt zij, hebben een geribde glasdraad die de kelk van de stam scheidt. Ook meent zij dat de berkemeier met braamnoppen eigenlijk een soort mengvorm is tussen berkemeiers en roemers. Het glas heeft immers de trechtervormige kelk van de berkemeier maar de karakteristieke braamnoppen die vooral bij roemers uit de 17e eeuw in vele getalen voorkomen.
Een schema, gemaakt door de heren J.A. Bongers en H.F. Wijnman van diverse modellen berkemeiers en roemers uit de zeventiende eeuw die gevonden zijn in Rotterdam, geeft aan dat de twee soorten glazen verschillende vormen en versieringen hadden (afb. 4). De kelken van de diverse glazen zijn bolvormig, eivormig of trechtervormig. De noppen op de stam variëren in grootte en in aantallen en bovendien zijn sommige noppen uitgetrokken, rond of glad en hebben andere noppen juist een braammotief. Ook de voet van de verschillende glazen verschilt per model. Sommige voeten bestaan uit een spiraalvormige glasdraad, terwijl andere voeten uit een gekartelde voetband bestaan. Aan de hand van het schema wordt duidelijk dat bepaalde modellen tijdens bepaalde periodes werden gemaakt. De verschillen zijn volgens Elka Schrijver te verklaren door steeds meer technische mogelijkheden in de 17e eeuw, maar ook door de veranderende mode. Het glas op het stilleven van De Heem dat in dit onderzoek centraal staat, lijkt het meeste op model 13 uit het schema. Beide modellen hebben namelijk een trechtervormige kelk, een scheiding tussen kelk en stam in de vorm van een geribde glasdraad, en braamnoppen. Omdat niet geteld kan worden hoeveel rijen braamnoppen er op de stam van De Heems berkemeier aanwezig zijn en ook niet wat voor soort voet de berkemeier heeft, is het mogelijk dat het aantal rijen braamnoppen en de voet niet overeenkomen. Model 13 uit het schema is volgens de makers van het schema vervaardigd tussen 1639 en 1658. Echter, de makers waarschuwen dat uit het schema geen definitieve conclusies vallen te trekken.
Schema J.A. Bongers en H.F. Wijnman van archeologische vondsten roemers en berkemeiers en datering.
Ook museale collecties bezitten wel eens vergelijkbare glazen aan de hand waarvan iets gezegd kan worden over het glas dat in dit onderzoek centraal staat. Zo bezit het Rijksmuseum een berkemeier met drie rijen braamnoppen (afb. 3). Dit glas is gedateerd op 1625-1650. Het Museum Boijmans Van Beuningen bezit ook een berkemeier met in dit geval twee rijen braamnoppen. Dit glas en gedateerd op 1625-1675. Het glas op De Heems stilleven heeft een onbekend aantal rijen braamnoppen en heeft een onbekende soort voet, dus er kan niet gesteld worden dat dit glas qua visuele kenmerken volledig gelijk is aan de twee berkemeiers uit de Nederlandse musea. Echter, alle drie de glazen hebben braamnoppen en een geribde glasdraad die de kelk en de stam van elkaar scheidt. De datering van het Rijksmuseum en het Museum Boijmans Van Beuningen, grofweg tussen 1625 en 1675, bieden vanwege de twee overeenkomsten houvast bij het achterhalen wat voor glas er op het stilleven van De Heem te zien is. Omdat de argumentatie van de twee musea voor hun dateringen onbekend is, kan niet geverifieerd in hoeverre de dateringen accuraat zijn. Hierdoor zijn de dateringen slechts in beperkte mate relevant bij het bepalen wat voor glas er op De Heems stilleven is afgebeeld.
In dit onderzoek is gepoogd na te gaan wat voor soort glas er op Stilleven met Papegaaien van Jan Davidsz. de Heem staat. Als eerste is gekeken naar literatuur over het stilleven. De omschrijvingen van het glas in de onderzochte literatuur waren erg summier en gingen vaak niet verder dan benoemen dat er sprake was van een wijnglas. Een enkele omschrijving was specifieker en vermeldde dat het zou gaan om een roemer of een berkemeier. Hierna is aan de hand van de zichtbare stijlkenmerken van het glas literatuur opgezocht die iets kon zeggen over het soort glas. De zichtbare stijlkenmerken in dit onderzoek betroffen de trechtervormige kelk én de stam met braamnoppen.
Wat de trechtervormige kelk betreft, werd duidelijk dat dit kenmerkend is voor berkemeierglazen. Het glas op De Heems stilleven is dus een berkemeiermodel. Berkemeierglazen zouden tussen 1550 en iets na 1650 geproduceerd zijn. In eerste instantie lijkt dit tijdvak dan ook het tijdvak waarbinnen het glas dat in dit onderzoek centraal staat gedateerd moet worden. Echter, het duidelijke onderscheid tussen de kelk en de stam van het glas op De Heems stilleven door middel van een geribde glasdraad die de hoek tussen kelk en stam markeert, duidt op een specifiekere datering tussen 1620 en 1650.
Aan de stam van het glas valt op dat deze is versierd met braamnoppen. De literatuur maakt duidelijk dat de stammen van berkemeiers bijna uitsluitend versierd zijn met doornnoppen, en berkemeiers met braamnoppen, zoals op het stilleven van De Heem, zijn dus erg zeldzaam. Roemers hebben in tegenstelling tot berkemeiers wel vaak een stam versierd met braamnoppen. Bij roemers heeft de braamnop tussen 1600 en 1650 geleidelijk aan plaats gemaakt voor de doornnop. Analoge toepassing van dit principe op de berkemeier op het stilleven van De Heem maakt het dus waarschijnlijker dat deze berkemeier meer richting 1650 is gemaakt. Een archeologisch onderzoek in Rotterdam gaf verder indicatie dat berkemeiers met braamnoppen in Rotterdam ongeveer tussen 1639 en 1658 zijn geproduceerd.
Alle literatuur overziend kan met enige voorzichtigheid gesteld worden dat de berkemeier op De Heem’s Stilleven met Papegaaien waarschijnlijk in het tweede kwart van de 17e eeuw is gemaakt. Het moet een zeldzaam model geweest zijn omdat de stam was versierd met braamnoppen, in plaats van de voor berkemeiers gebruikelijke doornnoppen.
[Ruben Vecht]
Bibliografie
Chong, Alan en Rijksmuseum, red. Het Nederlandse Stilleven 1550 – 1720. Zwolle: Waanders, 1999.
Henkes, Harold E, red. Glas zonder glans: vijf eeuwen gebruiksglas uit de bodem van de Lage Landen; 1300-1800 = glas without gloss. Rotterdam: Coördinatie Commissie van Advies inzake Archeologisch Onderzoek binnen het Ressort Rotterdam, 1994.
Henkes, Harold E. “Een negentiende-eeuws glas op een zeventiende-eeuws schilderij uit 1937: de vormontwikkeling van de berkemeier en Van Meegerens Vermeervervalsing.” In Vorm geven aan veelzijdigheid: opstellen aangeboden aan Wim Crouwel ter gelegenheid van zijn afscheid als directeur van Museum Boymans-van Beuningen, red. Wim Crouwel, Jeroen Giltaij, en Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam: Museum Boymans-van Beuningen, 1993.
Henkes, Harold E. en Julian Henderson, “THE SPUN-STEM ROEMER, A HITHERTO OVERLOOKED ROEMER TYPE: TYPOLOGY, TECHNOLOGY, AND DISTRIBUTION.” Journal of Glass Studies 40 (1998): 89-103.
McGill, Douglas C. “33 BAROQUE MASTERPIECES FROM RINGLING COLLECTION ON VIEW IN WASHINGTON: Review.” The New York Times, 6 april 1986.
Meijer, Fred G. “Jan Davidsz. De Heem 1606-1684 Part 2 Catalogue Raisonné, proefschrift, Universiteit van Amsterdam, 2016.
Schrijver, Elka. Antiek glas en kristal. Bussum: Van Dishoeck, 1972.
Southgate, Marie T. “Still Life With Parrots” JAMA 299 (2009), 994.
Still Life with Parrots. “Still Life with Parrots.” Geraadpleegd 17 januari 2022. http://ringlingdocents.org/parrots.htm.
Theuerkauff-Liederwald, Anna-Elisabeth. “DER RÖMER, STUDIEN ZU EINER GLASFORM.” Journal of Glass Studies 10 (1968): 114–55.