Voor mijn eerste jaar kunstgeschiedenis verruilde ik het dorp Ter Heijde voor de stad Amsterdam. Aan de UvA heb ik professoren en medestudenten mij in dat eerste jaar bij tijden een ‘novus homo’ of een ‘eerste generatie student’ horen noemen: een buitenstaander die niet alleen voor het eerst in de stad maar ook voor het eerst in de wereld van de universiteit opdook. In die woorden klonk vreemd genoeg nooit het ontzag dat mijn opa voor mijn positie had. Als man zonder opleiding was hij uit principe al trots. Dit betekent echter niet dat hij mijn keuze voor kunstgeschiedenis direct begreep. In een poging tot begrip struinde hij eens in 2015 vol goede moed mee door de zalen van het Rijksmuseum, op een tempo dat we normaal voor onze wandelingen op duin bewaarden.
Tijdens deze excursie leek het Rijksmuseum voor mijn opa een land van verwarring waarin hij slechts af en toe een herkenningspunt kon vinden: ditmaal geen watertoren of golfbreker, maar Pieneman’ s Slag bij Waterloo of een Frans Hals die hij ooit op tv had gezien. Hem als vijftienjarige allesweter wegwijs maken in een verleden ver van huis, is een van mijn favoriete herinneringen. Bij één schilderij had mijn opa echter geen uitleg nodig. In een enkele oogopslag leek hij het werk te begrijpen, en toch gaf hij het enige minuten zijn volle aandacht. Op dat moment stond hij niet meer in zaal 2.15 van het Rijksmuseum maar leek hij op te gaan in een beeld van honderden schepen op zee. In gedachten verzonken bromde hij enkel “Kijk Laris, t’is de Heij. Dat is bar gedaan zo.”
Het schilderij waar mijn opa zichzelf in wist te verliezen was Willem van de Velde (I)’s penschildering de zeeslag bij Ter Heijde, 1653. Het beeldt Maarten Harpertszoon Tromp’s laatste zeeslag af in het heetst van de strijd. Noch op het schilderij, noch op de lijst staat Ter Heijde vernoemd, maar hij zag het meteen. Op datzelfde moment leek hij eensklaps mijn liefde voor kunst te begrijpen. Pas deze week heb ik hier een logische verklaring voor kunnen vinden. Opa had het geluk slechts vijfhonderd meter van het Hollandse strand te wonen. Veilig achter het duin, tussen het huis waarin mijn moeder opgroeide en mijn opa’s favoriete plek op aarde, staat de Heijdse kerk, waar hij vroeger in de kerkraad zat en nu in het zand begraven ligt.
Hervormde Kerk Ter Heijde, 1720. Ter Heijde. Front en zijaanzicht Oostelijke kant met begraafplaats. Kerkinterieur voor en na de verbouwing van 2018.
Tromp plaquette, Hans van Coevorden, 2003.
De eerste steen werd gelegd in 1720, nadat de oude kerk slachtoffer was geworden van de oprukkende zee. In de tweede wereldoorlog namen de Duitsers de Heijdse kerk in dienst als stal en maakten ze korte metten met het originele zeventiende- en achttiende-eeuwse interieur. In 2018 is het kerkgebouw nogmaals heringericht. Ditmaal waren de bezetters het kerkbestuur zelf. De bakstenen muren werden van witgeplamuurde schijnwanden voorzien en de houten kerkbanken vervangen door losse stoelen. Mijn opa had hier zelf geen zeggenschap over. Vanuit zijn ziektebed in de woonkamer konden we er enkel schande van spreken. Deze week vertelde mijn moeder dat hij daarentegen wel betrokken was bij de installatie van het Tromp plaquette op de voorgevel van de Heijdse kerk. Zodoende werd Opa de rest van zijn leven onderweg naar strand - en natuurlijk de kerk zelf - herinnerd aan deze grote slag, en de nog grootsere man die hier zijn leven liet.
Een rationeel antwoord op de vraag hoe mijn opa Ter Heijde direct op een penschildering van een zeeslag kon herkennen, zou dus te maken moeten hebben met dit plaquette. Zaal 2.15 van het Rijksmuseum bevat daarnaast een model voor Tromp’s praalgraf en een modelschip vergelijkbaar met een die vandaag de dag nog in de Heijdse kerk hangt. Deze objecten zouden mijn opa’s gedachten zachtjes als een zilte wind richting Ter Heijde hebben kunnen geduwd. De gepende verbeelding van de zeeslag zou dan enkel het laatste herkenningspunt zijn geweest dat hij nodig had om de verbinding tussen de wereld van het Rijksmuseum en zijn eigen Ter Heijde te leggen.
Toen ik vijf jaar geleden naast mijn opa voor De slag bij Ter Heijde, 1653 stond, schoten mijn gedachten echter niet als eerste naar deze logisch uitgedachte verklaring. Ik heb hem gekend als een man die altijd op strand of in het duin te vinden was. Uren kon hij kuieren over die vluchtige kuststrook, richting Hoek van Holland of zelfs Scheveningen. Als ik wilde, mocht ik mee en haalden we een ijsje ter beloning van de inspanningen. Hierdoor zijn in mijn ogen het zand en de zilte lucht van het duin en het strand onlosmakelijk met hem verbonden. Vijf jaar terug ging ik er simpelweg van uit dat Opa zelfs op een 358 jaar oude penschildering de zee bij Ter Heijde kon herkennen. Ik genoot vooral van de verbinding die ik voelde tussen mij, mijn opa en het Rijksmuseum.
Hoewel ik deze week een samenhangende uitleg heb gevonden voor mijn vraagstuk, neig ik nog altijd naar het sentiment van de beredenering die ik als vijftienjarige gebruikte. Dit antwoord hangt immers direct samen met hoe ik mij mijn opa herinner. Het beeld dat ík van hem heb, kan echter in geen enkel opzicht tippen aan de complexiteit van de werkelijkheid. Waarschijnlijk is er dus geen enkele zuivere verklaring te vinden voor dat moment. Zelfs al zou er wel degelijk een juist of onjuist antwoord zijn, dan ligt dat antwoord alsnog begraven naast de Heijdse kerk, slechts een paar honderd meter verwijderd van de kust waar de slag van Ter Heijde werd uitgevochten.
Ik heb ook niet het idee dat een definitief antwoord voldoening zou brengen. Uit beide antwoorden blijkt immers al de kracht van beelden: het beeld dat ik van mijn opa heb en het beeld dat hij van Ter Heijde had en van een slag die daar zo lang geleden uitgevochten is. Mijn kunstervaring lijkt nu steeds meer een zoektocht naar herkenningspunten van die beelden in het vreemde doch vertrouwde landschap van materiaal op drager. Ik kan dan ook geen mooier beeld bedenken dan de Heijdse kust met haar zilte zee en haar eeuwig veranderlijke zanden om mijn herinneringen aan mijn trotse Opa te koppelen aan de geschiedenis van mijn dorp en zaal 2.15 van het Rijksmuseum. Ik kan echter wel zijn reactie op deze conclusie door mijn hoofd horen ruizen. Meer dan een simpele ‘bijaat’ zou hij er niet op aan te merken hebben. Mijn opa mag zichzelf misschien heel even verloren hebben in Willem van de Velde (I)’s Slag bij Ter Heijde, 1653, zelf heb ik hem er voor een klein deel weer in terug gevonden.
Afbeelding 1. De zeeslag bij Terheide, Willem van de Velde (I), 1657. Inkt op doek, 170 cm bij 289 cm, Rijksmuseum, Amsterdam.
[Larissa van Vianen]