De Vitrine

De plek waar wetenschap en erfgoed elkaar ontmoeten

Paul Dijstelberge

De Leesmachine – met de hand

Als kind sliep ik vaak slecht in. Ik herinner me hoe mijn moeder – duidelijk geïrriteerd – naar de slaapkamer kwam en zei dat ik dan maar schaapjes moest gaan tellen. Dat lukte me toen niet (ik was nog geen vier) en later is het me ook nooit gelukt. Wat ik wel doe als ik wakker lig: berekeningen maken.

Vanmorgen lag ik na te denken over de productie van incunabelen. Nu is het een algemeen geaccepteerde waarheid dat het gedrukte boek in de vijftiende eeuw zo goedkoop was dat iedereen zich boeken kon veroorloven. Leesrevolutie! Ik denk daar toch anders over. Boeken werden wel goedkoper maar minder dramatisch dan vaak wordt aangenomen. Het verschil werd niet gemaakt door de prijs maar door de aantallen. Je hoefde een boek niet te bestellen, je kon gewoon naar een winkel gaan en dan kocht je een boek – dat je bij wijze van spreken meteen kon laten inpakken en meenemen.

Twee vergelijkbare bladzijden, met en zonder decoratie. ­­­Wat ik me bij pagina’s als deze vooral afvraag: zijn er twee drukgangen aan te pas gekomen of is een deel van het zetsel zorgvuldig met een penseel rood geïnkt. Maar dat bewaar ik voor een volgende keer.

Maar hoe groot was het verschil? Nu gaan we rekenen. Ik heb al eerder opgemerkt dat een boek dat uit een 15de-eeuwse drukkerij kwam een halffabricaat was. Je kocht bedrukt papier waar nog van alles mee moest gebeuren. Ik denk dat een kopiist ongeveer even lang bezig was met het overschrijven van een tekst als een drukkerij met het drukken van dezelfde tekst. Maar die drukker beschikte dan wel over 300 exemplaren! Dat wil natuurlijk niet zeggen dat een boek 300 maal goedkoper was. Bijna de helft van de kosten bestond uit de kosten van het papier, en aan band en versieren was de koper even veel geld kwijt als aan een handgeschreven boek.

We gaan nu een manuscript bestellen dat 1 gulden (of ducaat, of welke munt dan ook) aan papier kost, en waar de kopiist 12 weken aan werkt voor een gulden per week. Dat boek kost dan 13 gulden. Daarbij komen echter nog de kosten voor het rubriceren, het versieren en de band.

De uitgever is voor zijn gedrukte boek ook een gulden kwijt aan papier. Aan loonkosten is hij 60 gulden kwijt (we betalen de twee zetters en drukkers evenveel als de kopiist en rekenen 1 gulden voor de loopjongen en de voorman) maar dan heeft hij wel 300 exemplaren dus per boek is dat 20 cent. Die boeken werden niet meteen verkocht en over het aan het drukken besteedde kapitaal moest rente worden betaald. De inventaris van een drukkerij was niet goedkoop. De kosten daarvan lagen rond de 50 cent per exemplaar (uitgaande van circa 10% rente en een geleidelijke verkoop over een periode van een jaar of drie).

De kosten voor het rubriceren, versieren en de band blijven per exemplaar hetzelfde. Hoe lang was een rubricator bezig? Wat rekende de schilder van de miniaturen? Een band kostte rond de twee gulden. Laten we de rubricator en zijn vriend de schilder allebei twee gulden betalen. De rubricator moet tenslotte het hele boek lezen, de schilder is minder intensief met de tekst bezig maar de plaatjes kosten hem per stuk weer meer tijd.

Ons manuscript kost nu 19 gulden en het vergelijkbare gedrukte boek rond de 8 gulden. Dat was een stuk goedkoper – minder dramatisch dan wel wordt gedacht maar toch. Heel veel boeken waren wel van een band voorzien maar niet van versierde kapitalen en soms zelfs niet van de rode paragraaftekens. Ho! roept de oplettende lezer nu. Inderdaad. De uitgever wil winst maken dus dat gedrukte boek kost natuurlijk minstens 10 gulden!

Het bovenstaande is niet meer dan een gedachtenexperiment dat probeert te verklaren waarom zoveel gedrukte boeken uit de vijftiende eeuw niet zijn versierd. Zuinige kopers kunnen een reden zijn geweest. Anderzijds is het waarschijnlijk dat er eenvoudig weg niet genoeg rubricators en schilders waren om al die duizenden gedrukte boeken te decoreren.

Tussen 1460 en 1500 zijn er vermoedelijk rond de 15.000.000 boeken gedrukt, genoeg om een waar leger aan rubricatoren en miniatuurschilders jaren van een goed belegde boterham te voorzien (de natte vinger levert 600.000 manjaar werk op dus als we al dat werk in 40 jaar gedaan willen hebben zijn er 15.000 man en vrouw nodig).

Het zou de moeite waard zijn om een schatting te maken van het aantal kopiisten dat rond 1470 actief was in Europa. Die konden omgeschoold worden tot rubricators – als ze de rubricatie al niet voor hun rekening namen in de boeken die ze produceerden – en als ze genoeg talent hadden, tot schilders van sierinitialen.

Vragen: Hoe ontwikkelde de miniatuurkunst zich in getijdenboeken na 1470? Wat valt er te zeggen over de kwaliteit van handgeschilderde initialen van, zeg, 1450 tot 1500? Waar werden gedrukte boeken gedecoreerd, in de plaats waar ze waren gedrukt of elders? En wat vertelt dat ons?

[Paul Dijstelberge]