Wie in de vijftiende eeuw een boek kocht, ontving van de boekverkoper een stapeltje al dan niet gevouwen vellen bedrukt papier. Middeleeuwse handschriften werden voor het overgrote deel op bestelling gemaakt en waarschijnlijk werd het boek met band en al besteld. De koper wees aan welke letter hij wilde en daarna zal er ook wel wat over een band zijn afgesproken. Je bestelde een boek en na verloop van tijd haalde je het op, met versieringen en voorzien van een passende band. Na de uitvinding van de boekdrukkunst veranderde dat.
Gedrukt boek in de oorspronkelijke band van wit leer met blindstempels. De sierinitiaal die er veel later op is geplakt, geeft aan waar het boek stond in een bibliotheek. Er zijn er sporen van de vroegere sluitingen te zien. Die zijn verwijderd om het boek in de kast te kunnen zetten met de rug naar buiten. Er zijn geen sporen van kettingen te zien. Het is dus geen boek dat ooit op een lessenaar heeft gelegen in een bibliotheek. De sierinitiaal op de band dateert uit de zestiende of zeventiende eeuw.
De binnenzijde van dezelfde band met een fragment van een middeleeuws handschrift. Tegenwoordig vinden onderzoekers dergelijke stukken perkament uit de band vaak interessanter dan het eigenlijke boek.
Wie een manuscript bestelde had al een boek voor ogen: als klant had je zeggenschap over de gekozen letter, het formaat en over de band. Het ligt voor de hand dat die band in het atelier van de kopiist werd vervaardigd – of in ieder geval in de buurt ervan. Gedrukte boeken werden natuurlijk niet van tevoren besteld. Een drukker vervaardigde naar schatting 300 tot 500 exemplaren in de hoop die snel te kunnen verkopen. De koper arriveerde waarschijnlijk meestal zonder vooropgezet idee in de boekwinkel en kocht daar geen kant en klaar boek maar een stapel papier, gevouwen of opgerold, maar in ieder geval los.
In de literatuur over het vroegmoderne boek vind je standaard de opmerking dat de koper het boek losbladig kocht zodat ‘hij of zij het naar eigen smaak kon laten inbinden.’ Daar valt het nodige over te zeggen, in de zin dat die ‘eigen smaak’ vaak opmerkelijk eenvormig was. Enigszins vergelijkbaar met de beroemde uitspraak van Henry Ford ‘in iedere kleur leverbaar als het maar zwart is.’
We weten weinig over de gang van zaken in de vijftiende eeuw maar in de zestiende en zeventiende eeuw was er vaak een boekbinder verbonden aan de winkel van de drukker / uitgever. Maar die eenvormigheid lijkt minder te zijn in de vijftiende eeuw. Daar vinden wel lokale modes die het mogelijk maken een band te traceren tot een streek of stad – en soms zelfs tot een specifieke binder maar niet de bijna industriële aanpak van ruim een eeuw later.
In de boeken zelf vinden we wel iets terug van de verandering in de manier van werken waarbij het aanbrengen van de band geen deel uitmaakte van een vanzelfsprekend proces. Achterin heel veel uitgaven vinden we namelijk een beschrijving van de opbouw van het boek.
Twee registers zoals die op het laatste bedrukte blad van een incunabel worden gevonden, de linker is verticaal geordend, de rechter horizontaal. Deze teksten waren bedoeld voor de boekbinder. Het werd al snel de gewoonte van drukkers om de drukvellen, die tot katernen werden gevouwen, te voorzien van een letter. Het eerste katern van een boek kreeg de letter A, het tweede de letter B enzovoort. Die letters staan hier afgedrukt gevolgd door vier woorden. Dat zijn de laatste woorden van de rechterpagina’s van een katern. Zo wist een boekbinder dus niet alleen wat de volgorde moest zijn van de vellen die de koper van het boek bij hem kwam brengen, maar ook hoe hij dat vel tot een katern moest vouwen.
Na verloop van tijd werd niet alleen de eerste rechterpagina van een boek van een letter voorzien. De volgende rechterpagina’s kregen behalve een letter ook een volgnummer. A werd nu A1, de tweede recto A2 enzovoort.
A2 – de katernsignatuur van het tweede blad van het eerste katern van een boek.
Het register van een boek waarvan de katernen zijn gesigneerd op de a1, a2 manier. Achter iedere letter staat het aantal in elkaar gevouwen bladen dat het katern telt. Over katernen een andere keer.
Daarmee kwam de noodzaak om het laatste woord van iedere rechterpagina te vermelden te vervallen. En het betekende een besparing. Het vouwen van katernen ging zo een stuk sneller omdat binder niet op de lijst hoefde te kijken en evenmin het laatste woord van de rechterpagina’s moest lezen. En A1, A2 enzovoort is ook voor een analfabeet (of laaggeletterde) begrijpelijk. Ook de drukker bespaarde tijd en geld. Twee tekens in de marge zetten is minder werk dan een lijst woorden. Daarnaast werd er papier bespaard. Als een bedrukt vel een stuiver kostte (de zeventiende-eeuwse standaardprijs) bespaarde hij iets meer dan een halve cent per boek aan papier (en tien cent aan zetkosten) – dat lijkt weinig maar vermenigvuldigd met 500 is dat toch weer een paar gulden – een half weekloon.
[Paul Dijstelberge]