Het onderscheiden van huisvrouwen en dienstmeiden in de interieurstukken van Pieter de Hooch is moeilijk, zelfs wanneer je kijkt naar hun handelingen, kostuum en attributen. Een methode om de twee groepen toch uit elkaar te houden, is door te kijken naar de schoenen van de dames: mijn zogeheten Assepoester-methode. Bij het analyseren van de interieurstukken van Pieter de Hooch viel mij namelijk op dat de schoenen van dienstmeiden (degenen die al als zodanig geïdentificeerd op basis van andere kenmerken, zoals kostuum, handeling, etc.) en de vrouwen des huizes verschilden. Deze methode kan dus doorslaggevend zijn in het onderscheiden van de vrouw des huizes en de dienstmeid. In dit essay zal ik de Assepoester-methode toelichten. Dit doe ik door eerst naar de literatuur en schoenenmode van de zeventiende eeuw te kijken. Vervolgens trek ik een vergelijking met de interieurstukken van Pieter de Hooch.
Fashion, costume, and culture clothing, headwear, body decorations, and footwear through the ages van Pendergast en Pendergast beschrijft de modieuze vrouwenschoen rond het midden van de zeventiende eeuw als een hakschoen met een puntige, soms omhooglopende neus (de schoen met vierkante neus was sinds kort uit de mode). De hak zelf was volgens hen minstens twee centimeter hoog, maar kon oplopen tot vijf of zeven centimeter. De schoenen voor de hogere klassen waren gemaakt van luxe(re) materialen, zoals fijn leer, en vaak versierd. Satijn of zijdestoffen worden niet expliciet genoemd in de tekst, maar wel gesuggereerd onder de parapluterm ‘dure materialen.’ Naast deze hak noemen de Pendergasts ook de slof, die binnenshuis werd gedragen. Alhoewel dit niet expliciet in de tekst staat, werden deze sloffen vermoedelijk door de vrouw des huizes gedragen en niet door de dienstmeid. Het is vele malen waarschijnlijker dat dienstmeiden schoenen droegen van duurzaam leer of wol, materialen die door de Pendergasts toeschrijven aan de lagere en werkende klassen.
Van der Kinderen-Besier beschrijft in Spelevaart der Mode kort de vrouwenschoen rond de periode 1670-1680. Volgens haar hadden de schoenen een ‘lange zool’ en werden ze gemaakt van zijde, fluweel, satijn of gekleurd leer. Daarnaast noteert zij, net zoals de Pendergasts, dat de schoen smal afliep en een hoge hak had. Zij benoemt echter niet of dit enkel bij de vrouw des huizes of ook bij de dienstmeiden het geval was. Deze beschrijvingen van Van der Kinderen-Besier en de Pendergasts komen overeen met het schoeisel van de vrouwen des huizes zichtbaar in de interieurstukken van Pieter de Hooch. Zesentwintig schoenen van de vrouwen des huizes hadden een smalle neus, tegenover vier met een vierkante neus. Wat opviel is de verassende voorkeur voor schoenkleur in de interieurstukken van Pieter de Hooch. De schoenen van vijfentwintig vrouwen des huizes waren wit- of crèmekleurig, tegenover slechts vier paar rode schoenen en twee paar bruine schoenen. Er bestaat nog geen literatuur over deze voorkeur.
Bij de dienstmeiden in de interieurstukken van Pieter de Hooch lijkt tevens een voorkeur te bestaan voor een bepaald type schoeisel. De dienstmeiden dragen allemaal bruine schoenen met een ronde neus. Daarnaast valt op dat de meeste schoenen plat zijn. Er zijn ook een paar schoenen met een rode kleur of bruine kleur en vierkante neus (twee paar rode schoenen, twee paar bruine schoenen) te vinden. Slechts vier paar dienstmeidenschoenen hadden een smalle neus. Er waren geen witte of crèmekleurige schoenen bij.
Dit verschil in schoeisel tussen de arbeids- en hogere (midden)klasse kan verschillende oorzaken hebben. Ten eerste is het logisch dat een dienstmeid die buiten werkte, de was deed of bezemde geen mooie hakken aanhad, maar eerder een simpele schoen. Daarnaast werden schoenen waarschijnlijk niet of in ieder geval minder snel doorgegeven aan anderen, omdat de materialen zich naar de voet vormden (leren materialen hebben vaak deze neiging) en zij vaak ‘op’ gedragen werden door de eigenaar. Het doorgeven van schoenen en de mogelijke handel in tweedehands schoenen behoeft nog verder onderzoek.
Het is duidelijk dat er een aanzienlijk verschil is tussen het type schoeisel van de dienstmeid en vrouw des huizes. De huisvrouw draagt over het algemeen een smalle, wit- of crèmekleurige schoen, soms voorzien van verfraaiingen, terwijl de dienstmeid vaak platte, bruine schoenen met een ronde neus draagt, zonder enige versiering. In sommige gevallen draagt zij een schoen met vierkante neus (rood of bruin). Bij de interieurstukken van Pieter de Hooch kan de Assepoester-methode voor nu als hulpmiddel gebruikt worden om de vrouw des huizes of dienstmeid te identificeren. Wel dient de Assepoester-methode vooral gebruikt te worden als aanvullende methode, en moet verder altijd kritisch gekeken worden naar de aanwezigheid van andere kenmerken, zoals bijvoorbeeld het met bont gevoerd jak in het geval van de vrouw des huizes.
Afb. 1: Pieter de Hooch. Een gezelschap op de plaats achter een huis, ca 1663. Olieverf op doek, 61 × 47 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, SK-C-150.
[Anne-linde Ruiter]