De cursieve letter is, net als de standaard Romein niet meer weg te denken. Iedereen gebruikt het schuine lettertype, in bibliografische beschrijvingen, voor tussenkopjes en om een woord te benadrukken. Maar wie was eigenlijk de allereerste gebruiker? De Italic werd voor het eerst afgedrukt door Aldus Manutius, een van de beroemdste drukkers uit de vijftiende en vroege zestiende eeuw.
Ik wil het hier over twee onderwerpen hebben, allereerst de beroemde drukker Manutius zelf en daarna over de opkomst van zijn Aldine Italics, die hij voor het eerst gebruikte in zijn beroemde kleine uitgaven.
In 1450 werd Aldus Manutius geboren in een Italiaans stadje, Bassiano. Op dat moment zou het nog minstens 10 jaar duren voordat de boekdrukkunst werd uitgevonden. Manutius kwam uit een rijke familie en in zijn jeugd werd hij door zijn ouders naar Rome gestuurd zodat hij Latijn in Rome kon studeren onder de humanist Gaspare da Verona. In Ferrara studeerde hij daarna Grieks de academicus Battista Guarino. Rond 1490 probeerde Manutius zijn eigen drukkerij op te zetten. Voordat hij dit deed, gaf hij in maart 1493 Andreas Torresanus de opdracht om zijn eigen Latijnse grammatica te publiceren. Een jaar later had Manutius zijn eigen drukkerij in samenwerking met Torresanus. In 1495 kwam voor het eerst een boek van zijn eigen pers.
Manutius drukte al snel veel boeken. Hij drukte klassieke Griekse werken van Aristoteles, Herodotus, Sophocles en Thucydides. Deze klassiekers werden zo toegankelijker voor een breder publiek. Ook drukte hij één van de bekendste incunabula: de Hypnerotomachia Poliphili, een prachtig boek in folio formaat. Dit werk is gepubliceerd in december 1499 in opdracht van Leonardo Grassi en is geschreven door de Dominicaan en priester Francesco Colonna. Dit boek is een allegorische proza roman en versierd met 172 houtsneden.
Twee pagina’s uit de Hypnerotomachia Poliphili.
De titel van de Hypnerotomachia Poliphili is een neologisme (een nieuwgevormd woord) en betekent iets als: De strijd van Poliphilo om liefde, in een droom. De tekst is vrij lastig te lezen en te begrijpen. Het is een Italiaans werk gemengd met Latijn en Grieks. Daarnaast bevat het Arabische en Hebreeuwse citaten. Bovendien verwijst de tekst ook nog eens naar humanistische filosofen. Het werk was (en is) daardoor alleen geschikt voor een klein publiek van geleerden.
Vervolgens was Manutius bezig zijn beroemde libelli portabiles: een draagbare bibliotheek van pocketbooks. De bibliotheek bestond uit een serie van klassieke teksten in een octavo formaat. Inderdaad een boek dat in je broekzak past. Door het kleine formaat ligt het boek lekker in de hand, maar is het ook handig mee te nemen op reis en de serie was dus echt een draagbare bibliotheek.
Het vernieuwende en de populariteit van de serie ligt volgens typograaf en boekhistoricus John Boardley niet zozeer aan het kleine formaat. Manutius heeft natuurlijk niet het kleine boekje uitgevonden; middeleeuwse getijdenboekjes waren ook klein. Het onderwerp was ook niet per se origineel, ook vóór Manutius werden klassieke teksten uitgegeven. Daarnaast waren de boekjes van Manutius niet goedkoop.
Wat het werk wel populair én nieuw maakte is dat klassieke teksten in zo’n klein formaat werden uitgegeven. Dat lukte Aldus door twee veranderingen: Het weglaten van commentaar bij de tekst – in de vijftiende eeuw werden klassieke teksten overwoekerd met allerlei uitleg die niet altijd even relevant was. Vaak was de commentaar vier of vijf maal omvangrijker dan de tekst waar het om ging; een nieuw gedrukt lettertype: italics.
Een foto van een Vergilius, gedrukt door Aldus Manutius. 1501. Wat opvalt zijn de rijke versieringen die een boek als dit enorm duur maakten. (Exemplaar van de John Rylands Bibliotheek)
Het octavo-formaat serie was nauwelijks goedkoper, maar wel veel kleiner dan een kwarto of folio formaat. De Italic was eveneens bedoeld om ruimte te besparen al kan iedereen zelf zien dat het weinig tot geen ruimtewinst oplevert als je de tekst vergelijkt met uit een romein gezette pagina.
De eerste keer dat de Aldine italics gedrukt werd was echter niet in deze serie. Een jaar eerder bracht Aldus een boek op de markt in folioformaat waarin vijf Latijnse woorden gedrukt waren in het nieuwe cursieve lettertype. Vervolgens werd het lettertype opnieuw gebruikt in het voorwoord van zijn Latijnse grammatica boek, in februari 1501, maanden voor hij aan zijn reeks kleine uitgaven begon.
Het ontwerp van Aldus Italic was gebaseerd op de handgeschreven teksten van deftige humanisten, net als de Romein overigens. Aldus’ inspiratie kwam van boeken uit de bibliotheek van zijn vriend, Bernardo Bembo. Zijn lettertype is uiteindelijk gebaseerd op een vlot geschreven humanistische cursief, de littera humanistica cursiva. Kenmerkend voor zijn italics is dat de x-hoogte opmerkelijk klein is en ook dat er veel ligaturen waren. Ligaturen zijn gebonden letters. Daarnaast had zijn lettertype rechtopstaande hoofdletters.
Een voorbeeld van enkele ligaturen uit het Roman lettertype: de f + t, de f + f, en de s + t.
Aldus vroeg privilege (een soort copyright) aan om zijn nieuw ontworpen lettertype te beschermen. Op deze manier kon hij voorkomen dat anderen hem zouden namaken. In 1502 kreeg hij een privilege voor 10 jaar. Dit wil echter niet zeggen dat hij ook echt bescherm werd tegen namaak. Er is veel bekend over de piraterij van Aldus’ cursieve lettertype. Het werd ondanks het privilege op grote schaal nagemaakt en er verschenen tal van varianten. In Italië vervulde de Italic tot in de achttiende eeuw aan toe de rol die de romein nu bij ons speelt. In de andere landen van Europa werd de italic het hulpje van de romein en dat is het tot op de dag van vandaag gebleven.
[Rachelle Steinz]
Bronnen
Boardly, J. (2019). Typographic Firsts. Oxford: Bodleian Library
Gaskell, P. ‘The hand press period’. Oxford: Clarendon Press